Af en toe bekruipt ze me nog, dat onbestemd gevoel van onbehagen. Instinctief begin ik dan weer aan mijn nagels te bijten en kijk ik schichtig om mij heen bij elke beweging in mijn zichtveld. Vroeger kon ik dat gevoel niet duiden en viel ik er dan ook helemaal aan ten prooi, maar ondertussen vond ik wel haar machtige doch moeilijk bereikbare bron.
Om haar te vinden moet je de berg van gemeenzaamheden beklimmen. Op de top speur je de horizon af naar de meest kolkende rivier. Volg diens oevers stroomopwaarts, en uiteindelijk zal je de rand van een dichte jungle van wild vertakte en verstrengelde woorden vinden. Eenmaal je daardoor heen je pad hebt gekapt, dan vind je haar uiteindelijk, de bron. Haar bronwater gaat telkens opnieuw door een cyclus. De rustige bron zwelt stroomafwaarts enthousiast aan en kolkt uiteindelijk onrustig naarmate meer stroompjes zich bij haar aansluiten. Uiteindelijk volgt de noodzakelijke bestemming, via de zee naar de wolken, terug naar de bron.
Ik heb vrede met die kringloop van steeds wederkerende verandering en laat mij vandaag eerder leiden door wat mijn pad kruist dan dat ik zelf een pad effen. Vaak kom ik op dat pad mensen tegen met bouwplannen voor een brug, stuwmeer of boot. Ze willen de kringloop bedwingen en naar hun hand zetten ter glorie van één of ander ideaal. De kringloop ondersteunt echter geen ideaal behalve de kringloop zelf. De idealistische mensen kunnen en willen dit niet begrijpen en blijven dan ook zoeken naar vermeende vijanden van hun ideaal. Uiteindelijk vinden ze zo altijd wel nieuwe vijanden. Of eerder, vinden ze altijd nieuwe vijanden uit.
Vroeger was ook ik overtuigd lid van een utopische orde met haar eigen opperbouwmeester. Moedig en vitaal doorstond ik vele kruisvaarten totdat ik moe getergd opmerkte dat de strijd uiteindelijk nooit zou stoppen. Kan je een probleem dat onoplosbaar is eigenlijk wel als een probleem beschouwen? Ik besloot uiteindelijk dat dat niet kon, eenmaal ik mijn bron dacht te hebben gelokaliseerd.
Maar in de valleien waar wij wonen en werken, zijn we ver weg van de rust van onze bron. We zijn daar allemaal ontwerper, werfleider, bouwer, uitbater, beheerder, klant, leverancier, geldschieter, journalist, dokter, leerkracht, kok, priester, rechter of artiest. En er is geen enkele rol die niet aan het oog van een bouwmeester en diens orde ontsnapt. De onrust, dat zijn dus de anderen. Alhoewel, wie zou ik zijn zonder mijn weerkaatsingen in de spiegels van de anderen?
“Well like a descendant, I drifted far, far and wide
Isolation, separation, no where to hide
Maybe there’s somewhere I can go
Where there’s sunshine and the wind won’t blowNothingness
All I have to feel is my loneliness
Nothing in the attic ‘cept an empty chest
And nothing lasts foreverAlthough there are many, I look for no one, no one but me
I search for things that are taking me high and far out of reach
But this is the place I call my home
I live with the lies and the fear all aloneNothingness
All I have to feel is my loneliness
Nothing in the attic ‘cept an empty chest
And nothing lasts forever
NothingnessAll I have to feel is my lonliness
Nothing in the attic ‘cept an empty chest
And nothing lasts forever
NothingnessLoneliness
Empty chest
And nothing lasts forever
Nothing lasts forever
Nothing lasts forever
Nothing lasts forever
Nothing lasts forever”
Nothingness, Living Colour
De titel is uiteraard een verwijzing naar Sartre met zijn “L’enfer, c’est les autres”, dat uitgewerkt is in zijn toneelstuk ‘Huis clos‘. Het ik is dan ook gedoemd om enkel te bestaan bij de gratie van en in contrast met de anderen, zonder wie we allen één zouden zijn. Als rust al zou bestaan, dan is ze enkel weggelegd voor de egoloze. Ter inspiratie: “The Nonduality of Life and Death: A Buddhist View of Repression“