Er is iets melancholisch aan treinreizen. En ik bedoel niet het normale monotone forenzen verkeer, waarbij alle stoelen overvol zitten met slapende, lezende, muziek luisterende mensen die ineens tot leven komen en rechtspringen als de conducteur het station aankondigt. Neen, ik bedoel die keren dat je eens een ander traject neemt, waarbij je stations aandoet die je niet kent. Kleine stations die er ’s ochtends mistig en verlaten bij liggen en waar dan toch nog iemand afstapt. En daar wandelt die reiziger dan als enige op één van de zes verder verlaten perrons, waarschijnlijk naar één van de weinige wagens op de parking. Waar gaat hij naar toe? Gaat hij op bezoek bij zijn moeder? Gaat hij werken in de lokale supermarkt? Komt hij thuis van een avondje stappen en gaat hij slapen? Komt hij dan thuis in een leeg huis, of wacht er een vrouw op hem, kinderen? Wat voor een leven heeft deze vreemdeling? En dan zijn er ook alle achtertuintjes die je voorbij komt, en de lichten die je ziet branden in de eetkamers, slaapkamers, livings. Wie zijn al die mensen, zijn ze gelukkig, ontspannen? Ontelbare en onkenbare alternatieve werelden die je de jouwe hadden kunnen zijn, was je in een ander leven geboren. Het is de melancholie van de mogelijkheid.