Ik heb zopas ‘De neoliberale waanzin’ (Paul Verhaeghe, 2012, VUBPRESS) uitgelezen, met als ondertitel ‘Flexibel, efficiënt en … gestoord’. Het is een werk dat aanzet tot nadenken. De vraag die mij bij aanvang van het lezen een tijdje vergezelde was of absurditeit niet een spiegel was (zie bijvoorbeeld “Absurditeit is inderdaad een kwestie van perspectief” in de post “Smakelijk absurd”). En al vanaf de inleiding wordt de relatie gelegd met de eigen identiteit en ons mensbeeld (“de spiegel die ons voorgehouden wordt”[i]) dat hiermee verband houdt.
De centrale stelling[ii] van het boek is dat dat huidig mensbeeld, de huidige cultuur (wetenschap, onderwijs, media, zorgsector), neoliberaal[iii] is. Dit neoliberalisme is gebouwd rondom de principes van de meritocratie[iv], die vrijheid belooft voor elkeen (geen inmenging) en extra inzet éxtra beloont, en daardoor ook belooft om iedereen gelijke kansen te geven. “Samen met het idee van de maakbare mens is het idee van vrijheid de belangrijkste leugen van vandaag”, zo lezen we echter in de conclusie[v]. Een leugen, omdat “[een] kapitalistische meritocratie [stil valt] op grond van de patrimoniumerfelijkheid, een onderwijsmeritocratie op grond van sociale erfelijkheid […]”[vi]. Een leugen, omdat “[…] het idee dat iedereen start met gelijke kansen een illusie [is].”[vii] en dat “[…] de verschillen bij de start het eindresultaat heel sterk bepalen”[viii]. “[…] [Het] idee van het zogenaamde ‘vrije’ individu met onbeperkte keuzemogelijkheden mits eigen inspanning [is] een van de grootste waandenkbeelden van onze tijd.”[ix]. En dat waanbeeld is de voedingsbodem voor de ogenschijnlijke welvaart paradox, “[…] nooit had de westerse mens het zo goed; nooit voelde hij zich zo slecht”[x].
Leugen. Waandenkbeeld. Paradox. Absurditeit. Cultuur. Spiegel. Identiteit.
Op de tast in de donkere kelder, spinnenwebben afvegend van mijn voorhoofd, vermoed ik de verbanden zonder ze precies te kunnen duiden. Maar wanneer je dan je hoofd keihard stoot tegen een muur, dan zie je niet wát er staat, maar je voelt het des te meer. En die spreekwoordelijke in duisternis gehulde muur blijkt de verlichting[xi] te zijn. De verlichting die het startschot gaf om het juk van de klassen maatschappij af te werpen: “égalité, fraternité, liberté!”. Die verlichting stroom kent “[…] een kritische en een constructieve zijde. De kritische zijde neemt het (geïnstitutionaliseerde) geloof en onredelijkheid op de korrel. De constructieve kant zoekt kennis (wetenschap) en nieuwe samenlevingsvormen met als idealen rechtvaardigheid en democratie[xii].” Welke periode hadden we ook al weer voor de verlichting? Precies, de ‘donkere’ middeleeuwen[xiii]. Uit die periode stammen termen als lijfeigenen, ongeletterdheid, inquisitie, kruistochten: onvrijheid van de meerderheid van de mensen met daarbovenop een onredelijk bewind waar de kerk (op zijn minst) mee wordt geassocieerd. Is er vandaag dan niet véél meer vrijheid en gelijkheid? Er zijn in ieder geval méér kansen, dat zal wel waar zijn. En er is altijd wel iemand die het heeft gemaakt met gelijkaardige start kansen als de jouwe, dus op basis daarvan kan je ongelijkheid niet volhouden. Maar is dat nu gelijkheid? “Tuurlijk, er zijn er 100 met dezelfde ambitie en er is plaats voor 2 van hen, dus ze hebben allemaal dezelfde kans.”, zo antwoord de ene. Waarop de andere vervolgt: “De 98 die hun ambitie niet waarmaken, danken dat enerzijds aan hun eigen inzet en anderzijds aan hun (on)geluk. Maar diegenen aan de top die de twee plaatsen uitschrijven hebben de échte kaarten in handen.” De ‘losers’[xiv] krijgen als verwijt van die top dat “[…] hun mislukking hun verantwoordelijkheid is[…]”[xv][xvi]
Die verschuiving van verantwoordelijkheid naar het individu om zijn eigen geluk waar te maken wordt al vanaf het begin aan onze kinderen bijgebracht in hun maatschappelijke vorming. Daar waar er vroeger een eerder autoritaire vorm van onderwijzen werd gehanteerd, moet de leerling zich vandaag beschouwen als een vrije ondernemer die zijn vaardigheden zelfstandig uitbouwt met behulp van anderen[xvii]. Wat hierdoor verloren is gegaan, is de vorming van kennis en cultuur, waarvan waarden en normen onderdeel uitmaken[xviii]. In de plaats “[is er] een nieuwe moraal met haar eigen hogepriesters […]. Het enige gebod is systematic effectiveness […]: meer winst op korte termijn.”[xix] Daarnaast is er ook een belangrijke ethische verschuiving: “[…] als we overal te horen krijgen dat succes de maatstaf is, wat malen we nog om maatschappelijke plichten?”[xx]
Naast de impact op het onderwijs van de meritocratie, toont ze ook in de zorgsector en de academische wereld hetzelfde patroon. Keer op keer leidt het onder cijfers brengen van de ‘merit’, ter bevordering van de effectiviteit, tot het wegfilteren van die zaken die moeilijk te becijferen vallen (esthetische kwaliteit, kwaliteit van kennis, kwaliteit van dienstverlening[xxi]), waardoor de gemeten kwaliteit verhoogt, maar de echte kwaliteit verlaagt en de diversiteit verdwijnt. Waardoor de “[kandidaat winnaars] beginnen te mikken op uiterlijke factoren, om toch maar als de beste over te komen.”[xxii]
Om terug te komen op de beginvraag: is absurditeit een spiegel? Het doet me denken aan de vraag: indien vissen taal kennen, hebben ze dan een woord voor water? Een vis die altijd door water wordt omgeven, beseft de aanwezigheid niet van dat water, het is te vanzelfsprekend (dat blub ik toch). Totdat die vis wordt opgevist en begint te spartelen op het droge. Dan pas zal hij, door het contrast, beseffen dat er ‘iets’ ontbreekt, en dan zal hij voor dat ‘iets’ een woord zoeken. Is onze cultuur voor ons wat het water is voor de vis?
Welnu, deze vis heeft zich terug in het water weten te spartelen, en herinnert zich pijnlijk het aas van de verlichting en de duisternis die ze blijkt te veroorzaken. De queeste (zie ook Is absurditeit uitroeibaar?) zet zich daarmee voort met het lezen van “Het verdorven vennootschap”[xxiii].
[i] pg. 9
[ii] pg. 11
[iii] Het verschil met het klassiek liberalisme is dat de rol van de staat wordt geminimaliseerd (pg. 12)
[iv] “[…] loon naar werken, iedereen krijgt wat hij verdient, loontje komt om zijn boontje, zoals men zaait, zo zal men oogsten […]” pg. 13. “De macht (kratos) dankzij de inzet, de verdienste (meritos)” pg. 13
[v] pg. 39
[vi] pg. 38
[vii] pg. 14
[viii] pg. 15
[ix] pg. 15
[x] Pg. 8
[xi] Pg. 13: “Eigen capaciteit in combinatie met een volgehouden inspanning werden de nieuwe criteria voor maatschappelijk success. Dit verlichtingsidee […]”
[xii]Bron: Wikipedia
[xiii] Strikt gesproken zou er tussen de verlichting en de middeleeuwen eerst de renaissance moeten geplaatst worden, maar zelfs in dat geval komen de middeleeuwen voor de verlichting, alleen niet nét ervoor. Hiermee lijkt mijn (artistieke) vrijheid gepermitteerd, maar ‘o sta op’ beter geïnformeerde lezer en vul mij aan waar nodig.
[xiv] Pg. 33 vermeld dat dit het voornaamste scheldwoord is vandaag de dag op scholen.
[xv] Pg. 38
[xvi] Pg. 40
[xvii] Pg. 32 en pg. 33
[xviii] Pg. 31
[xix] Pg. 40
[xx] Pg. 43
[xxi] Pg. 34
[xxii] Pg. 36
[xxiii] dat ook door Paul Verhaeghe wordt geciteerd op de laatste pagina, Pg. 44