de spiegelende duisternis

Zondag 21:30 – Thomas lag nu net een kwartier in bed. Zoals steeds bij het avond ritueel had hij het erg lang kunnen rekken tussen de eerste “Allez, en nu naar bed hé, jongen” en het moment dat de lichten effectief uit gingen in zijn slaapkamer. Maar hoe hard hij het telkens toch probeerde uit te stellen, wist hij stellig dat hij hier uiteindelijk zou komen te liggen, alleen, in het donker, met geen ander gezelschap dan de vreemde geluiden in een verder stil huis. Van zodra hij in bed lag, ging zijn overactieve fantasie aan de slag met de schaduwen in zijn kamer en al snel meende hij ergens wel een vampier, monster, moordenaar, killer clown of bloeddorstige pop te zien. Daarom zat hij meestal redelijk snel helemaal onder zijn lakens ondergedoken. Maar daar wachtte een nog grotere terreur: die van de verscheurende twijfel om te kijken of er nu wel of geen dodelijk gevaar was. En ofschoon hij hem nooit had gezien, kon hij hem zich zeer goed voorstellen vanonder zijn lakens, een bewegingloos silhouet aan zijn voeteinde dat hem strak aankeek, met een blik die je ogenblikkelijk deed krimpen van angst, de blik zélf van onversneden angst. Hij zweette ’s nachts dan ook overdadig, zijn lakens werden bijna dagelijks ververst, en een pyama droeg hij niet meer, zelfs niet in de winter. De vele lange gesprekken met zijn mama en papa konden niets veranderen aan het feit dat de ‘stille staarder’ was gekomen voor Thomas en dat hij op een bepaald moment wel finaal en fataal zou toe slaan.

Maandag 07:00 – “Thomas, wakker worden jongen, het is zeven uur, je moet eruit”. Zijn papa zat naast hem op bed en wreef zachtjes door zijn dikke haren. Thomas kon intens genieten van de momenten met zijn ouders en werd altijd een beetje stil als ze allemaal uit elkaar gingen aan het begin van de schooldag. Vroeger had hij altijd schrik gehad dat ze hem zouden vergeten op te halen op school, of erger nog dat ze zouden verongelukken, maar dat was iets uit het verleden. Hij sloeg zijn kleine armpjes helemaal rondom zijn papa, met zijn hoofd tegen diens borstkas en klemde hem vast in een stevige knuffel om direct daarna uit bed te springen richting de badkamer. Ook bij het ochtend ritueel treuzelde hij lang in de badkamer, hij had namelijk nooit honger ’s ochtends en hij probeerde de ontbijttafel dan ook zo lang mogelijk te vermijden. Deze ochtend was anders, ze vertrokken namelijk op drie daagse naar de Ardennen voor het boskamp, en hij wou zijn sandwiches zelf smeren. Hij keek erg uit naar het kamp, zijn beste maten zaten in zijn klas en ze hadden samen altijd bakken plezier. Hij maakte zich ook geen zorgen om zich belachelijk te maken met zijn angst in bed, want ze zouden allemaal samen liggen in een grote slaapzaal, en hij sliep altijd rustig als er anderen bij hem waren, dus hij had zelfs een pyjama mee ingepakt tot grote verbazing van zijn mama.

Maandag 08:45 – Op de bus zat hij naast Noah en achter hun zaten Lucas en Kiyoshi. Noah was de bedachtzame, Lucas de wilde en Kiyoshi de sportieve. Ze kenden elkaar al sinds de kleuterklas toen ze al samen kattenkwaad uithaalden. Hun strafste stoot tot nu toe was in de derde kleuterklas toen ze op de speelplaats de juf in koor bij hun hadden geroepen. Toen ze voor hun stond hadden ze zich tegelijkertijd omgedraaid, hun broek naar beneden gestropt en hun blote achterwerken getoond. Sindsdien werden ze ‘de bende van Thomas’ genoemd. De busrit ging drie uur duren had de meester gezegd, maar ze gingen er niets van merken, door al het gebabbel en gelach. Zoals elke dag ging het ook over de terroristen, de vluchtelingen en natuurlijk de killer clowns. Kiyoshi werd wel helemaal stil toen Lucas over de clowns begon en vroeg onmiddellijk of hij daarover wou zwijgen. Lucas begon prompt met een verhaal over hoe vorige week een clown tien kinderen had ontvoerd en vermoord op een boskamp, ook in de Ardennen. Kiyoshi begon stilletjes te wenen, hij snikte niet, hij zei niets maar plots rolden er twee paar traantjes uit zijn ogen. Hij wreef ze snel weg en keek gedachteloos door de ramen naar het voorbij soezende landschap. Noah draaide zich om en legde zacht een hand op de schouder van Kiyoshi, “alles goed makker?”. Kiyoshi bleef naar buiten kijken, turend naar de afwisseling van naaldbossen en vlaktes, en zei versmoord “Jullie denken dat het grappig is maar op een dag komt één van die clowns mij halen in mijn slaap. Laat mij gerust!” en hij schudde de hand van Noah weg. Even later waren ze alle vier druk bezig over de voetbal competitie op de speelplaats en of hun ploeg het wel zou halen en waren ze het voorval alweer helemaal vergeten.

Maandag 11:45 – Tegen de middag kwamen ze aan in Houffalize, ze brachten hun koffers naar de slaapplaats en aten daarna hun sandwiches op in de eetzaal. Na de middag gaf de meester een korte les over de boomsoorten, diersoorten en plantensoorten in de streek en daarna gingen ze op verkenning in de buurt om de natuur te bestuderen. Thomas en Noah liepen naast elkaar, Kiyoshi en Lucas liepen ergens van voor in de rij en waren zot aan het doen met de meisjes. Thomas was in stilte aan het terugdenken aan wat Kiyoshi had gezegd toen Noah precies zijn gedachtes raadde en zomaar aan hem vroeg “Geloof jij dat Thomas, dat je in je slaap kan sterven?”. Hij wou daar niet eens over nadenken. Noah was een échte vriend, die ook luisterde en die je kon vertrouwen, en Thomas merkte dat hij ineens over zijn eigen angst begon te vertellen, iets waar hij nog nooit over was begonnen tegen zijn vrienden. Noah luisterde inderdaad geduldig en stelde af en toe een vraag. Daarna zweeg hij een tijdje. “Je wordt bezocht door Phobos zélf Thomas. Mijn zus doet Latijns-Griekse en ze leest heel veel over de Griekse Goden. Phobos en Deimos zijn tweelingbroers en de zonen van Ares, de God van Oorlog. Phobos is de god van Angst en Deimos de god van Terreur en ze strijden samen met hun vader mee op het slagveld om de vijand te verzwakken door wanhoop te zaaien onder hun. Phobos maakt je doodsbang gewoon maar door naar je te kijken. Dat Phobos jou persoonlijk bezoekt is niet zo best, maar je weet dat élke superheld een zwakke plek heeft, dus Phobos moet die ook hebben. Wat zou dat kunnen zijn?” “Dat hij bang wordt dat hij mensen niet langer bang kan maken?” Thomas wist niet zo goed wat hij hier mee aan moest en hij had er al spijt van dat hij erover was begonnen. Hoe zou een god nu een zwakke plek kunnen hebben?

Maandag 17:30 – ’s Avonds aten ze superlekkere spaghetti, zonder champignons gelukkig, en Thomas werkte dan ook gemakkelijk twee borden binnen. Eenmaal in bed trok de vermoeidheid zijn oogleden omlaag. De meester en de turnjuffrouw waren wel nog een paar keer binnen gekomen en hadden telkens Lucas onder zijn voeten gegeven en gezegd dat hij moest zwijgen, maar Thomas had daar niets van gemerkt want hij was al snel op weg naar vredig dromenland.

Dinsdag 06:45 – Thomas werd wakker door een paar lichtstralen. De vroege lentezon scheen recht op zijn voorhoofd door de gordijnen naar binnen, en hij voelde zich helemaal uitgeslapen. Het was lang geleden dat hij zich ’s ochtends zo fris had gevoeld. Rondom hem werden er meer kinderen wakker, en al snel kwam de meester binnen om iedereen uit bed te halen en hij trok enthousiast alle gordijnen wagenwijd open. Iedereen stond op, behalve Kiyoshi die onverstoord bleef doorslapen. Thomas pakte zijn tandenborstel en ging richting het sanitair terwijl de meester naar het bed van Kiyoshi stapte. Terwijl Thomas zijn tanden poetste hoorde hij ineens veel tumult uit de slaapzaal.

Dinsdag 07:45 – Aan de ontbijt tafel was Kiyoshi niet te zien maar ineens reed een ziekenwagen weg en toen kwam de meester bij de eettafels. “Kinderen, Kiyoshi is vannacht ziek geworden en is nu mee naar het ziekenhuis voor verzorging, samen met de turnjuf. De dokter heeft gezegd dat Kiyoshi beter zal worden, maar dat hij nu vooral rust nodig heeft. Straks komen zijn mama en papa hem bezoeken, en wij gaan straks na het ontbijt samen een mooie kaart voor Kioyshi maken en opsturen. Over een kwartiertje beginnen we met de activiteit, dus eet jullie ontbijt nu allemaal maar rustig op.”

Woensdag 13:00 – De kinderen hadden de vorige dag onderling veel gefantaseerd over wat er nu precies aan de hand was met Kiyoshi. Lucas leefde helemaal op elke keer dat hij smakelijk het verhaal vertelde over de panische angst die Kiyoshi had, met de killer clowns in zijn nachtmerries. Noah en Thomas waren daarover gaan praten met de meester en die had net voor de les uitgelegd dat Kiyoshi leed aan een zeldzame hartkwaal, die ook wel SADS werd genoemd. Het ‘Sudden Arrhythmic Death Syndrome’ kwam enkel voor bij mensen van Aziatische oorsprong, en je was er extra kwetsbaar voor tijdens de slaap, wanneer het hart trager klopte. Volgende week maandag zou Kiyoshi gewoon weer op school zijn, en ze hadden hem gisteren ook in de klas opgebeld met de GSM van de meester, en Kiyoshi kon toch alweer lachen. Nu, na het eten, hadden ze een uurtje vrij, voordat de les weer begon over de streken en geschiedenis van de Ardennen. Thomas en Noah zaten samen op de houten buitentrap en tuurden stil naar de rand van het bos. Morgen in de voormiddag zouden ze naar huis gaan, en Thomas kon niet stoppen met denken aan zijn eigen slaapkamer, waar hij dan weer alleen zou slapen. Kiyoshi mocht dan wel een hartkwaal hebben, maar was dit ook niet gewoon een streek van Phobos? Noah stond op, pakte een twijg en smeet die naar het bos, niet ver van waar Lucas dennenappels aan het sprokkelen was. “Thomas, ik heb nog eens nagedacht over de zwakke plek van Phobos. Hij is de god van angst voor verlies, maar wat als je geen schrik hebt om iets te verliezen, dan kan hij je niks meer maken, toch?” Thomas keek naar waar de twijg was gevallen en zei gewoon “oowh, ja” en ging er verder niet op in, hij begreep het niet echt. Maar Noah was blijkbaar nog niet uitgebabbeld en ging verder “Het is eigenlijk heel eenvoudig. Ofwel heeft Phobos de macht om er een einde aan te maken en dan gebeurt dat wanneer het gebeuren moet, daar kan je dan toch niets aan veranderen. Ofwel bluft hij gewoon en is zijn enige macht dat hij je bang kan maken. Maar het is niet omdat jij je verstopt onder je lakens dat hij er niet meer is of dat hij zijn machten niet meer kan gebruiken. Je kan hem dus beter aankijken, dan weet je direct of hij bluft of niet. Je hebt echt niks te verliezen daarmee. In tegendeel, in het beste geval versla je hem alleen maar door hem aan te kijken.” Thomas keek links van de trap en zag een dennenappel liggen. Hij pikte die op, wierp hem enkele keren in de lucht om te testen hoe zwaar hij was en keek toen plagend naar Noah. “Je hebt gelijk man, de beste verdediging is de aanval”, dat had hij ooit eens gehoord in een actie film en hij vond het kei cool om dat te zeggen. Hij smeet de dennenappel naar Noah en al snel deed Lucas mee in een kleine herhaling van het Ardennen offensief. Toen de meester iedereen binnenriep stak Thomas zijn ‘killer dennenappel’ snel in zijn binnenzak.

Donderdag 21:00 – Die avond vroeg zijn mama of hij niet bij hun in bed wou slapen na alles wat er was gebeurd, maar Thomas was vastberaden om de test van Noah toe te passen. Noah had gelijk, als het moest gebeuren, dan was het maar zo. Hij wist dat alleen hij zelf dit kon oplossen, niet mama, niet papa. Hij ging toch niet de rest van zijn dagen in angst leven over iets waar hij toch niets aan kon veranderen? Die avond lag hij zoals gewoonlijk na vijf minuten met zijn hoofd onder de lakens. Hij klemde zijn dennenappel stevig in zijn rechtervuist en toen verzamelde hij alle moed die in hem zat en hij trok langzaam het laken tot net onder zijn ogen en hij tuurde in de kamer. Tot zijn grote opluchting zag hij niets staan aan de voet van zijn bed. Hij trok het laken nog verder omlaag, ging rechtop zitten en tuurde de ganse kamer rond. Het was gewoon zijn kamer, maar dan gehuld onder een waas van duisternis. Zijn hart klopte keihard na in zijn keel, van de opwinding, maar hij voelde een ongelooflijke opluchting en het leek wel alsof er een zware last van hem afgleed. Hij beeldde zich Phobos in, al wenend en roepend dat hij weer eens had verloren, van een kind nog wel, en hij legde zich met een glimlach op zijn zij. “Kleine baby”, prevelde hij nog en hij viel stilletjes in slaap.

Vrijdag 07:15 – Die ochtend at hij wel drie boterhammen met choco. Na zijn persoonlijke overwinning op een god, voelde hij zich onoverwinnelijk en had hij het gevoel dat hij de wereld wel op kon eten.

ambitieloos

Onder een klare hemel was hij er geruisloos voorbij gevaren. De volle maan werd rimpelend terug gekaatst door de verder gitzwarte rivier. Hij merkte het bord toch nog net op, omdat haar letters zwak oplichtten in het maanlicht, “Ambitie – 20 km”. Het bord wees echter terug, stroomopwaarts. Hij was blijkbaar al een tijdje ambitieloos en hij had het niets eens gemerkt. Was het dan verkeerd, zonder ambitie te zijn? Hij voelde er zich alvast niet schuldig over. De vraag was eerder of anderen hem er niet op zouden afrekenen. Welnu, dat mocht zijn wat het zou wezen, hij zat hier nu toch, op zijn boot. Soms was het er zonnig, maar vaker regenachtig en koud, af en toe werd het zelfs stormachtig, alhoewel hij doorgaans wel de boot meester was. Wat meer kon hij doen dan de stroom te volgen terwijl zij gaf en nam? Het kon wel degelijk anders, hij had ze wel vaker gezien, de speedboten die tegen de stroom opvoerden, of de grote container schepen. De kapiteins van die boten waren duidelijk wél eerzuchtig, ‘glorie zoekend’, ijverig … ambitieus. Ze gingen ergens naar toe, met een duidelijk doel en lieten niet met zich sollen. Hij herkende de strakke blik en postuur, het geblonken koper op hun kapiteins tenue. Hij herkende het omdat hij vroeger eender was geweest. Vandaag had hij echter genoegen met de afwisseling van het varen, het onderhoud van de boot en met zijn reisgezelschap. Ambitie was altijd elders geweest dan het hier en nu, daarom was het waarschijnlijk niet vreemd dat hij nu ambitieloos was. Ambitieloos is echter niet waardeloos. In de plaats van ambitie was er nu openheid en warmte, altijd al belangrijk, maar nu dichter dan ooit. Op, in en bij het water, voelde hij zich helemaal in zijn element.


bron foto: http://statusmind.com/images/2014/03/Smart-Quotes-37242-statusmind.com.jpg

Carlo da Craco – parte terza

Bob las de mail zeker vijf keer en snakte naar adem. Dit was persoonlijk naar hem gericht, en de mail kwam binnen net op hetzelfde moment dat hij actie ging ondernemen. Hij rilde onwillekeurig en liep naar de voordeur om de sleutel om te draaien. Tring. “Dat zal niet helpen.” stond er te lezen op zijn smartphone. Met zijn rug glijdend tegen de voordeur zakte hij op de grond en nam zijn voorhoofd tussen beide handen. Demonen hadden dan wel geen macht in de materiële wereld, maar via perfect bezetenen, Satanisten, was die macht blijkbaar erg groot. Tring. “Dat klopt. We weten ook waar je vrouw en kind zijn.” Hij schakelde zijn telefoon uit. Hij voelde zich duizelig en wist even niet wat te doen. Hij stond op en liep naar boven, verfriste zich snel, trok verse kleren aan, nam zijn computer mee in diens rugzak en stoof even later weg met zijn wagen richting Sofie. Het was wel nog maar 07:36 en ze zou nu nog zeker slapen, maar dit steeg hem over het hoofd en hij had hulp nodig. Sofie moest ook weten waarmee ze te maken hadden, ze zat er midden in, de pastoor had het verkeerd ingeschat. Hij belde aan en ging binnen bij zijn schoonmoeder. Sofie en Sara waren wel al wakker en zaten rustig aan de ontbijttafel met koffiekoeken en verse koffie. Hij gebaarde aan Sofie om even naar de gang te komen. “Schat luister”. Hij had niet echt nagedacht hoe hij dit zou brengen, hij was in paniek en handelde puur impulsief, hij probeerde te kalmeren en ademde drie keer bewust door de buik. “Schat, er zijn een aantal dingen die te maken hebben met Lucas die ik je moet vertellen.” Hier kon hij niet vrijuit babbelen, Sara en oma zaten in de kamer ernaast. Hij moest dit met mondjesmaat brengen, zonder telkens onderbroken te worden door zijn schoonmoeder. “Ik moet je iets tonen, maar niet hier. Kan je je aankleden?”. Sofie had haar croissant meegepakt, en werkte de laatste hap naar binnen. Toen ze klaar was met kauwen keek ze Bob aan met een kille blik. “Weet je hoelang ik Sara heb liggen troosten gisteren nacht? Het was vier uur toen ze uiteindelijk in slaap viel. En wat heb jij ondertussen gedaan? Je stinkt een uur in de wind, naar de drank! En dan kom je hier ineens binnenstormen tijdens het ontbijt, helemaal hyper. Man, waar ben je mee bezig!?” Ja, dat was te begrijpen. Hij zij niets, maar klikte in plaats daarvan zijn PC open. Hij draaide het scherm met de foto van Carlo in de slaapkamer naar haar toe. “Hé, dat is onze slaapkamer! Ben jij nu ook al aan het slaapwandelen?”. Bob antwoorde rustig “Kijk eens goed naar die schaduw naast mij. Dat is nu Charlie Charlie”. Sofie keek hem aan met die fijne glimlach van haar, die ze hem altijd presenteerde als ze dacht dat hij een flauw grapje maakte. Bob bleef haar rustig aankijken, zijn ogen stonden ernstig. “Wat? Dat kan toch niet?” stamelde Sofie. “Schat, we kunnen dat best niet hier bespreken met Sara in de buurt. Alsjeblieft, kleed je aan zodat we ergens rustig kunnen gaan spreken.” Even later zaten ze in de cafetaria van het station. Bob nam een slok van zijn koffie en had het warm, hij voelde dat zijn T-shirt nat was onder zijn oksels. Sofie had rustig maar tegelijk ongerust geluisterd naar zijn verhaal, zonder hem te onderbreken. Zelf kwam ze uit een gelovig gezin, maar hij had haar nooit horen babbelen over de duivel, over God eigenlijk ook niet, het was een soort sluimerend geloof, erin gelepeld door opvoeding en scholing, dat houvast bood in tijden van nood dankzij rituelen als kaarsjes branden en jaarlijkse herdenkingsmissen. Ze was ook een zware fan van televisie series over het paranormale en samen met Bob keken ze regelmatig naar een horror film, dus ze was zeker niet onbekend met dit thema. Zwijgend keek ze hem aan, recht in zijn ogen, dat deed ze wel vaker als ze nadacht vooraleer ze haar inzicht deelde. “Bob, er klopt niets in je verhaal. Waarom jij? Waarom Lucas? Wat maakt jullie zo bijzonder?” Haar blik dwaalde rond in het cafetaria en hij zag haar ogen blijven rusten op het klein kruisje dat boven de ingang hing. “Weet je wat ik raar vind?”, ging ze verder. “Je mama en papa hebben toen ze elkaar leerden kennen abrupt hun rug gekeerd naar het geloof en hebben altijd vol vuur het atheïsme verdedigd maar tegelijk ook altijd vol vuur hun haat voor de kerk en haar instituten laten blijken. Ik heb eigenlijk nooit begrepen wat er toen is gebeurd, wat de aanleiding was voor zo een grote stap.” Bob dacht hier even over na, en ze had gelijk, elke keer dat hij erover begon, ging het gesprek steevast een andere richting uit. “Grappig dat je dat zegt, vorige kerst was moeder nog aan het lachen dat ze de advents kaarsen in omgekeerde volgorde opbrandde. Ik zei toen nog tegen haar dat dat eigenlijk satanisch was en ze lachte toen fijntjes.” Hij besefte pas wat hij had gezegd nadat hij het gezegd had, en zweeg abrupt. “Ik moet met ze gaan spreken. Misschien is er iets in hun verleden dat dit verklaart. Mama was na de begrafenis al zo aan het poken naar de precieze omstandigheden waarin Lucas was gestorven, maar ik wou er echt niet op ingaan. Kom, we gaan naar mijn ma”. Het was een ritje van anderhalf uur naar zijn ouders. Na het pensioen van zijn papa hadden ze het ouderlijk huis, een riante villa op de buiten, op de markt gezet en waren ze ingetrokken in een gezellige maar kleine chalet in een bosrijk gedeelte van de Ardennen. Ze waren beiden graag in de natuur, en maakten dagelijks lange wandelingen met hun bruine labrador, Nicki. Voor de rest leefden ze een erg teruggetrokken leven, wat een scherp contrast was met hun leven voor het pensioen. Zijn vader had een internationale carrière gemaakt en zijn moeder had hem daarbij altijd ondersteund door regelmatig zakelijke contacten uit de nodigen met hun partner voor de legendarische diners die ze klaar maakte. Hij parkeerde de wagen onder de beuk aan de oprit van de chalet en zag dat de schoorsteen brandde, ze waren dus thuis. Hij liep om en zag door de ramen schuifdeur zijn papa zitten schuin voor de open haard in zijn geliefkoosde bordeaux zetel met een boek, glas wijn en een dikke sigaar. Zijn papa draaide zijn hoofd, zag zijn zoon en glimlachte hem warm toe. Bob schoof de deur opzij en stapte naar binnen samen met Sofie. “Hey paps!”. Zijn moeder kwam verrast uit de keuken met een schoteldoek in haar handen. “Bob, Sofie! Wat een leuke verrassing!”. Even later zaten ze alle vier bij de open haard met een glas wijn en wat blokjes oude kaas en Italiaanse gedroogde hesp. Nicki lag aan Bob’s voeten te slapen. “Mama”, stak Bob van wal na dat ze wat nagepraat hadden over de Lucas’ begrafenis van de dag ervoor, “er is iets wat ik je bewust niet heb verteld over Lucas, maar ik denk dat het moment is gekomen om het er met jou en Papa over te hebben.” Zijn ouders keken elkaar kort aan, het was bijna niet op te merken, zo snel ging het, maar Bob had het wel degelijk gezien. Hij herhaalde het verhaal voor ondertussen de derde keer. Toen hij vertelde over de mails die hij kreeg, hij moest trouwens zijn GSM weer eens aan zetten, onderbrak zijn papa hem. “Van wie kreeg je die emails?”. “Oh één of ander spam adres, een nummer en dan @yahoo.com”, antwoorde Bob. “Welk nummer?”. Hij pakte zijn GSM en zette die aan, alhoewel hij de relevantie hier niet van begreep. “19120114”. “Bilderberg” zei zijn papa en hij stond op, smeet zijn sigaar in de haard en warmde zijn handen voor het vuur. Traag draaide hij zich om en hij keek afwezig naar Nicki toen hij twee stappen terug zette om in zijn zetel te ploffen. “Kijk Bob, dat is helemaal geen willekeurige getallen reeks. De getallen verwijzen naar de letters van het alfabet. Het is een erg bekend getal voor een selecte groep van mensen die jij niet vaak zal zien, maar die je steevast terug vind in de hoogste regionen van de industriële, politieke en religieuze wereld.”. Bob zat ondertussen te tellen op zijn handen en tikte de letters één voor één in op zijn GSM. “S A T A N”. Sofie keek mee op zijn scherm en glimlachte ongemakkelijk. “Komaan”, zei ze, “Satan? Echt waar? Heet hij dan Satan Bilderberg misschien?”. Zijn ouders gaven geen krimp, en keken Bob en Sofie onverstoord aan. Bob’s moeder nam de draad op van het gesprek. “De Bilderberg groep is voor de buitenwereld een jaarlijks weerkerende driedaagse samenkomst waarbij een 150 tal wereldleiders samenkomen om vrijuit te overleggen over globale macro economische en politieke uitdagingen. Wat er wordt verteld tijdens die drie dagen blijft strikt geheim. Die geheimzinnigheid rondom de elite van internationale machthebbers heeft geleid tot vele samenzweringstheoriën. Wat niemand echter beseft is dat deze mensen niet alleen gebonden zijn door hun buitenproportionele macht maar vooral door een diepgeworteld gedeeld geloof.” Ze sipte van haar glas rode wijn, en Bob’s vader vulde zijn vrouw aan. “Ik ben jarenlang een permament ere lid geweest van de Bilderberg group. Toen je moeder en ik elkaar leerden kennen waren we alletwee erg aan het worstelen met ons geloof, in die tijd was de kerk erg moraliserend, en dat botste natuurlijk erg met ons eigen temperament, je kent ons. Maar toen mijn eigen vader plots stierf, kwam die twijfel in een stroom versnelling en gingen mijn ogen open. Er was helemaal geen goedmenende, almachtige en voorzienige God. Hij was een zwakkeling die zich moest plooien voor machten die hem te boven gingen. De kerk was niet meer dan een instituut van brave, misleide en belerende herders die hun schapen wijs maakten dat als ze braaf bleven grazen ze niets te vrezen hadden van de wolven. Maar uiteindelijk is wat wolven doen schapen dood bijten, of ze nu grazen of niet. Je kan dan ook maar beter een wolf zijn dan een schaap. Na een jaar debat avonden en inleidende lessen in verschillende andere religies en levensovertuigingen gingen we op een sombere winteravond voor de grap ook eens naar een uiteenzetting van de ‘kinderen van de duisternis’. Het voelde aan of we thuis kwamen. Je mama en ik werkten al snel actief mee in het bestuur van de vereniging en na twee jaar [kregen we onze initiatie]. Daarna veranderde alles ineens heel snel en gingen er veel deuren open voor mij.” Bob’s vader nam een slok van zijn wijn en zette zijn glas rustig neer op zijn bijzet tafeltje. Hij staarde even in het vuur en keek daarna Bob recht in de ogen. “Uiteindelijk verteert die organisatie haar mensen tot het bot. Toen ik na 7 jaar dienst werd gevraagd om mijn [meester initiatie te doen], werd mij pas duidelijk waarin ik was verzeild geraakt en dat een terugweg niet meer mogelijk was. Niets voor niets. Er is altijd een prijs. Je moet je altijd afvragen ‘Cui Bono’? Wie wordt hier beter van? Alhoewel dat voor de meeste mensen nooit duidelijk zal zijn. Ik moest verder op dit pad, maar ik wou jou er niet bij betrekken, alhoewel dat wel werd geëist”. Sofie begon zacht te wenen. “Het is jouw fout dat Lucas dood is, jij miserabel stuk machtswellusteling”. Ze stond op en liep de tuin in. Bob maakte aanstalten om op te staan om naar zijn vrouw te gaan, maar zijn papa sprak hem toe. “Laat haar. Ze heeft gelijk, maar daar is nu verder weinig over te zeggen. Mijn geschiedenis, ook jouw geschiedenis, haalt jou in. En de échte vraag die nu voor je ligt is hoe je hier mee gaat omgaan. Je verbergen gaat niet, ze vinden je overal. Ze bevechten is zinloos, ze hebben de beste intelligentie netwerken. De keuze die je hebt is hun rangen vervoegen of misschien een menselijk offer ter vervanging van jou, maar ik betwijfel dat dat nu nog zal volstaan. Ik kan je voordragen bij het bestuur, ik heb nog altijd wel wat invloed.” Bob zei niets en stond op zonder zijn vader een blik te gunnen. Hij zocht zijn vrouw op die in de tuin op de groene en verweerde hardhouten tuinbank zat die nog voor de helft werd beschenen door een zachte dalende avondzon. Ze staarde in het grind voor haar voeten en Bob zag aan haar rooddoorlopen ogen en doffe blik dat Sofie er helemaal doorzat. “Kom schat, laten we naar huis gaan en samen iets lekkers gaan eten en hier even niet mee bezig zijn.” Ze aten terug thuis in hun favoriete restaurant elk hun standaard keuze daar, hij een steak béarnaise, zij een bouillabaise, met een lekkere fles rode wijn erbij. Lucas, demonen en satanisme waren even vergeten, maar toen Sofie’s verse munt-thee werd geserveerd kwam haar typische opmerkzame blik weer boven. “Je papa is niet te vertrouwen. Vergeet niet dat hij zijn ziel al heel lang geleden heeft geschonken aan het kwaad, zelfs als hij nu beweert slechts een zijrol te betekenen in de organisatie. Hij heeft ook niet uitgelegd waarom die Bilderberg organisatie, of wat is het daar allemaal, geïnteresseerd zou zijn in jou. Het slaat nergens op. Morgen is het zondag, en het is mis. Ga toch nog maar eens praten met de pastoor.” Bob draaide de laagjes van zijn Irish Coffee door elkaar met het koffielepeltje en nam een langzame slok. De smaak van koffie, suiker, room en Jameson verwenden zijn smaakpapillen. Niet veel later lagen ze uitgeteld in bed en vielen ze in slaap, gelepeld tegen elkaar. Tussen drie en vier werd Bob weer wakker naakt en gehurkt op de grond. Er klikte iets in zijn hoofd, kwaad bestrijd je niet met kwaad, en hij wou er zeker geen deel aan hebben, ook al kostte het zijn leven. Samen met Sofie en Sara ging hij die ochtend naar de mis, en nam na afloop de pastoor apart, alhoewel die heel duidelijk geen zin had om met hem te praten. “Luister pastoor, ik wil af van die demoon, ik wil het die mensen ook moeilijk maken om hun vergif nog verder te verspreiden. Ik heb je hulp nodig”. De pastoor keek hem verbaasd aan. “Bob, ik ken je vader, hij is een erg machtig figuur in dat milieu, en ik had zeker verwacht dat hij je nu al zou hebben ingelijfd, daarom was ik ook zo bang, die mensen zijn nietsontziend. Kom mij vanavond opzoeken in de pastorie, ik ga je introduceren bij iemand die je kan helpen. Denk niet dat wij machteloos staan, er zijn vele strijders in de schaduw die vechten voor het licht, en jij zou een heel goede aanwinst zijn.”

… wordt vervolgd …


bron foto: http://www.detoxorcist.com/images/cos.gif

Carlo da Craco – seconda parte

Het regende zachtjes, de meeste mensen stonden in versmolten groepjes van twee onder hun paraplu. Niet Bob, hij liet het koele water zachtjes druppelen op zijn kalende kop. Wat door moest gaan voor zijn kapsel, nog geen centimeter aan haar, zou er niet veel onder lijden. Die kosmische tranen voelden ook erg gepast aan op dit moment, kijkend naar de kist van zijn zoon die boven het graf steunde op één of andere constructie. Mocht Lucas er nog bij zijn, zou hij daar zeker één of andere misplaatste grap over hebben gemaakt “kijk, een lift die je alleen maar naar beneden brengt!”, en zouden ze er samen smakelijk over gelachen hebben. Wat hadden ze samen wel niet afgelachen! De jongen borrelde over van enthousiasme, talent en goesting. Maar hij kon ook zo eigenzinnig zijn, hij had dan wel veel energie maar hij vroeg er ook veel van zijn papa. Uiteindelijk luisterde hij wel, maar het moest bijna letterlijk honderd keer herhaald worden vooraleer dat er iets gebeurde. Het is daarom dacht Bob, dat hij Lucas zo veel plaagde, alhoewel de jongen vaak genoeg herhaalde dat hij dat écht niet leuk vond. Het was een manier om hem toch maar te laten blijken dat hij in zijn papa zijn meerdere moest herkennen. Plagen is daar een ideale manier voor, “het is maar een grapje hé”, maar ondertussen maak je toch maar even duidelijk wie van boven staat en wie van onder. Er echt op ingaan levert je gegarandeerd hoongelach op van de plager en diens publiek, en het leidt alleen maar naar meer geplaag, en de geplaagde glimlacht dan maar flauwtjes en slikt zijn trots weg. Het was een dwaze manier van doen, dat zag hij nu wel in, maar het was te laat om het terug te nemen. Kon hij hem nu maar een dikke stevige knuffel geven, Lucas pakte hem dan altijd vast alsof hij een wurgslang was. Er waren gelukkig véél van die lange woordenloze knuffels geweest, voor Bob waren die momenten de ultieme vereffenaars van alles wat daarvoor was gekomen, en zijn manier om zijn onvoorwaardelijke liefde te tonen aan zijn zoon. En het laatste beeld dat hij van Lucas had, was nu net dat hij languit en bloot lag boven op zijn eigen geliefde verzameling pluchen knuffels. De mensen maakten een rij om de kist de laatste groet te brengen, moest dit echt? Bob draaide mentaal een pauze knop om en even later snokte Sofie, zijn vrouw, zachtjes aan zijn mouw, iedereen liep alweer richting het parochie huis voor de koffie tafel. De pastoor liep iets verderop terug richting kerk en Bob zei tegen zijn vrouw dat hij er zo aankwam. Hij beende de pastoor bij en sprak hem aan. “Meneer pastoor? Kan ik U even spreken?”. Ze gingen achteraan zitten in de kerk die nu verder helemaal verlaten was. Bob vertelde kort het verhaal van de voorbije week en een half. De pastoor volgde aandachtig het ganse relaas en zijn gezicht, doorgaans onverstoorbaar in die typische mimiek van liefdevolle rust, toonde paniek, op zijn minst onrust. Bob was uitgesproken, en verzette zich in een afwachtende pose, maar de pastoor zei niets, voor zeker een volle minuut. “Bob.” Stilte. “Ik weet dat je denkt dat je niet gelooft. De meeste van mijn parochianen hebben echter minder geloof als jij. Geloof in het goede, in de mens, in het leven. Het gaat helemaal niet om God, het gaat over overgave aan iets dat groter is dan jezelf en daar vrede in vinden. Al sinds de prille geschiedenis van de kerk, is dat altijd al de kern boodschap geweest, en ook het lichtend voorbeeld dat Jezus ons bracht. En dat is ook wat ik keer op keer herhaal naar de parochie, via de parabels en ook in mijn eigen preken. Daarom ook is er weinig aandacht en nadruk voor de schaduwzijde van het grote onbekende. Ook die kant van het verhaal is sinds het ontstaan van de kerk gekend en uitvoerig gedocumenteerd. Alleen verkiezen we erover te zwijgen, het brengt alleen maar angst en leidt snel tot moreel verval. Wat jij nu meemaakt, wat Lucas heeft meegemaakt … Jullie hebben de aandacht getrokken van iets dat leeft in de zwartste en kilste uithoeken van de kosmos, geduldig, volhardend, nietsontziend en wreed. Er is nu niets meer dat je kan doen, behalve je vrouw en dochter buiten gevaar houden. Je moet absoluut je laatste uren en dagen alleen doorbrengen, als je hun lief hebt. Mijn gedachten zijn bij jou Bob, ik zal voor je bidden. Maar zoek mij niet meer op.” De pastoor stond op en liep weg met versnelde pas, zijn gewaad bleef hangen aan de voorste rij kerkstoelen, hij rukte het los, met een hoorbare scheur en verdween in zijn privé vertrekken. Bob bleef verdwaasd zitten en probeerde hier een touw aan vast te knopen. Zelf was hij een man van de wetenschap, en was het hele geloof een hypothese die overbodig bleek en daarom eenvoudigweg geschrapt kon worden. Maar hij was altijd bang geweest in het donker, al van kinds af aan, en hoewel hij die angst nu wel onder controle had, was ze nooit echt weg gegaan. Hij had feiten nodig, hij moest iets kunnen zien, weten waar hij mee te maken had, geen verhalen over God, de duivel en het lot. Na de koffie tafel zou hij een video camera gaan kopen, of twee, zodat hij de slaapkamer de ganse nacht kon opnemen en zien wat er gebeurde. Sara en Sofie mochten niet in huis blijven, hij zou wel een smoes verzinnen dat ze bij de mama van Sofie moesten blijven slapen. Toen de laatste gast was vertrokken en ze in de wagen zaten begon Bob Sofie al te bewerken om haar mama wat extra te steunen, oma was zichtbaar erg aangedaan en hij stelde voor dat Sara en Sofie bij haar zouden blijven slapen. “Nee papa”, antwoorde Sara al direct, “ik wil bij jou zijn nu”. “Papa wil nu trouwens ook even alleen zijn schatje”. Sofie zweeg met samengeperste lippen en de rest van de rit gebeurde in stilte, en die werd alleen maar extra in de verf gezet door het geluid van de dieselmotor, de ruitenwissers en de knipperlichten. Thuis maakte Sofie een kleine reistas klaar voor haar en de dochter, ze belde met de oma om af te spreken, en een half uur later zette hij hun af. Hij vond het verschrikkelijk om net nu zo afscheid te moeten nemen van elkaar, maar dit moest gebeuren. Hij voelde aan dat er iets was, dat noch de huisdokter, noch de psychiater hadden gezien en waar de pastoor wel naar hintte. En hij zag ze te graag om hun hier ook aan bloot te stellen. Zelfs als hij hen daarvoor nu moest kwetsen door er niet te zijn wanneer ze hem het meest nodig hadden. Hij had snel twee camera’s geregeld en stelde ze op in de slaapkamer op de twee statieven die hij nog in de kelder had liggen. De eerste camera zette hij frontaal op het bed gericht en de tweede zette hij naast het bed met zicht op de hoek waarin hij de vorige ochtend was wakker geworden, allebei netjes aangesloten op het net zodat de batterij niet zou leeg lopen tijdens de nacht, én beiden met een geheugenkaart die 12 uur film aankon. Check. Hij knipte het licht uit en liep naar beneden waar de oven voorverwarmd was in afwachting van een standaard diepvries pizza en er ook een goede fles rode wijn op hem stond te wachten. Een vooral vloeibare maaltijd in een huis dat verder akelig stil en leeg was. De rest van de avond bracht hij afwezig zappend door voor de TV met nog enkele whiskey cola’s om die gapende leeg van de bodemloze verbijstering en verdriet toch proberen te vullen. Uiteindelijk waggelde hij de trap op, trok de lakens over hem heen en knipte het licht uit. Hij voelde de slaap hem pijlsnel binnengolven toen hij ineens zijn ogen opende en in een helder moment dacht “de camera’s!”. Licht aan, camera’s aan, licht uit. Het eerstvolgende wat hij voelde was de kou, en een wel erg hard hoofdkussen. Hij opende zijn ogen en zag dat hij weer tegen de muur zat aangeleund met zijn hoofd, gehurkt, in zijn blootje zonder zijn pyjama. Hij stond op, deed zijn pyjama aan, ontkoppelde beide camera’s van hun statief en nam ze mee naar beneden. Hij plaatse de camera’s op het keukeneiland, naast zijn computer. De klok stond nu op 03:34, en hij was waarschijnlijk rond 23:00 gaan slapen. Voordat hij begon te kijken nam hij eerst een dubbele aspirine tegen de koppijn, en zette hij ook een pot straffe koffie. Hij installeerde wat extra gratis software om twee video’s syncroon af te kunnen spelen op de PC en stelde toen de fast-forward knop in op x64. Onderaan kon hij mooi de klok zien oplopen, dat had hij zo ingesteld op de camera’s dat ze datum en tijd registreerden bij elk beeld. Het enige dat hij kon opmaken is dat hij erg onrustig sliep. Op zijn zij, op zijn rug, op de andere zij, been uit laken, deken weer optrekken. De klok naderde 03:00 en hij nam een slok koffie en keek even weg van het scherm. Toen hij terugkeek zat hij al in de hoek. Hij zette de video op stop en draaide terug naar het moment dat hij nog in bed lag. Hij speelde nu bijna beeld per beeld af. 02:59:59:0700. Daar! Wat was die schaduw die over hem hing? Hij zag zijn eigen handen boven de dekens komen, de lakens omlaag trekken, hij stelde zich dan recht en deed zijn pyjama uit, en plooide de lakens netjes op aan het voeteinde. Dat had hij nog nooit in zijn leven uit eigen beweging gedaan, zijn vrouw herhaalde hem dagelijks wat voor sloddervos hij was. En dan liep hij naar de hoek van de kamer. En gedurende die hele tijd zag hij die schaduw naast hem staan en mee bewegen naar de hoek. Net alsof hij er door werd aangesproken en begeleid. Hij noemde het wel een schaduw, maar er was die hele tijd geen licht in de slaapkamer, de camera’s stonden in nachtstand. Dat moest dus Carlo zijn. Je kon er niet naast kijken. De man stond op zijn tape. Hij nam een foto van het meest uitgesproken beeld. Niemand anders zou overtuigd zijn dat dit een ‘verschijning’ was, gewoon een slechte video manipulatie, maar voor hem was het meer dan genoeg bewijs. Nu kon hij ook meer gericht beginnen zoeken op internet naar informatie. ‘I wil not go silently into the night’, welk liedje was dat ook al weer? Maakt niet uit, er was hem veel dierbaars om voor te blijven vechten tot het einde, zijn vrouw en dochter, zijn leven. Hij was klaarwakker en leegde zijn inmiddels overvolle blaas op toilet. Hij wandelde terug naar zijn computer en vroeg zich af of en welke relatie er zou bestaan tussen “Charlie, Charlie” en de Candyman uit zijn jeugd. Na wat gespeur op internet kwam hij redelijk snel uit op het aanroepen van geesten. Het ritueel dat voor “Charlie, Charlie” werd gebruikt, was uiteindelijk niet veel meer dan een vereenvoudigd Ouija bord. Blijkbaar was het woord OuiJa een samenstelling van het Franse “Oui” en het Duitse “Ja”. Twee keer ja. Ja, ik ben ontvankelijk, voor jou, geest, is wat je essentieel zegt en doet wanneer je in contact probeert te komen met geesten via een Ouija séance. En met die instelling, een vacuüm van de eigen wil, en daarbij ook het terzijde schuiven van de wil van het menselijke en goede, stel je jezelf volledig bloot op voor de krijgers van de Prins van de Duisternis. Er was een overvloed aan fora en obscure teksten op internet rond dit thema van demonen en exorcisme, hij keek op de klok en zag dat die al de eindsprint in had gezet richting 06:00. Wat hadden we geleerd? Er was ‘obsession’ (aanhechting) en ‘possession’ (bezetenheid), twee erg verschillende manieren waarmee demonen de aanval konden inzetten. Lucas en hijzelf waren niet bezeten, hij had zelf bijvoorbeeld geen enkele afkeer van de gangbare christelijke symbolen, wat een duidelijk teken zou zijn geweest. Bij een perfecte bezetenheid werd die afkeer verborgen, maar zo een bezetenheid gebeurde alleen maar als de gastheer specifiek en expliciet vroeg om door Satan te worden bezeten. Dergelijke satanisten, sluw en wreed, werden van erg gruwelijke daden verdacht. Wat hadden we nog geleerd? Demonen zonder toegang tot perfecte bezetenheid, hadden geen rechtstreekse macht in de materiële wereld, ze konden bijvoorbeeld niet doden. Hun motivatie is om hun slachtoffers weg te leiden van het goede, naar het rijk van het duister, naar de dood. En daarvoor zoeken ze middelen om de ziel te verzwakken, door angst, schuldgevoel, zelfmedelijden, woede, haat, verslaving, perversies. Bij erg beïnvloedbare zielen kan angst op zich al genoeg zijn om te leiden tot een hartstilstand. En dat was ook precies wat de autopsie van Lucas had aangegeven, verplicht wegens de ‘verdachte omstandigheden’, alhoewel er medisch geen verklaring voor werd gevonden. Het laatste wat hij had onthouden was dat demonen alleen op uitnodiging komen, en dat ze zich vasthechten aan mensen of aan plaatsen. Mooi, dan was het enige wat hij moest testen om deze nacht ergens anders te slapen. Sliep hij rustig door, zonder naakt wakker te worden, dan was de hechting aan het huis, zoniet was de demoon aan hem gehecht. In het eerste geval moest het huis worden uitgedreven, in het tweede hijzelf. Makkie. Dat viel allemaal te regelen. 07:00. Hij voelde zich opgelucht. Snel een douchke, en dan naar Sofie en Sara. Tring. Een nieuwe mail kwam binnen op zijn smartphone. Raar, de email kwam van een typisch spam adres ‘19120114@yahoo.com’ maar zat niet in de spam folder. “We weten wie je bent. We weten wat je leest. We weten wat je denkt. We zijn dichtbij.“

… wordt vervolgd …

Carlo da Craco

Soms verandert er iets wat je daarvoor nooit eerder was opgevallen, en dat voelt dan raar aan, waardoor je geneigd bent er om te lachen. Maar in dit geval was het lachen hem snel vergaan. Vorige week maandag pas begon het, en deze zaterdag ochtend zat hij verweesd in de kerk. Vooraan stond de kist met Lucas erin, omringd met een onwezenlijk aantal kransen, en een foto van hem met zijn breedste glimlach. Hij had die zelf gekozen, maar kon het niet aan er nu naar te kijken.

Die fameuze maandag kwam hij vol jolijt thuis en vertelde Bob over het spelletje dat iedereen speelde op school. Je nam twee potloden en een papier. Op het papier trok je dan twee snijdende lijnen, zodat je vier zones kreeg, waarin je dan afwisselend ‘ja’ en ‘neen’ moest schrijven. Dan plaatste je de twee potloden gekruist op elkaar en stelde je een vraag die je altijd startte met ‘Charlie, Charlie’. Eens dat je de vraag had gesteld, moest je kijken of het potlood bewoog naar een ‘ja’ of een ‘neen’ vakje. Twee uur lang stelde hij Charlie de zotste vragen. “Charlie, Charlie, ben je een meisje?”. Blijkbaar wel. “Charlie, Charlie, heb je blonde haren?”. Lucas had nog niet helemaal door dat je enkel maar gesloten vragen kon stellen, waarop enkel ‘ja’ of ‘neen’ volgden, want hij stelde ook vragen als “Charlie, Charlie, waar kom je vandaan?”. Bob was geamuseerd aan het volgen, en deed zelf wat research over deze plotse rage. In zijn jeugd gingen er ook allerlei ‘urban myths’ rond over het oproepen van geesten, die hij zelf maar één keer had durven uittesten, alleen op zijn kamer ’s avonds, toch nog één verdieping verwijderd van de bescherming van zijn ouders die zacht lagen te snurken in bed. Hij had op zijn eentje naar een horrorfilm gekeken waarin een nietsontziende wraakgeest werd opgeroepen door drie maal voor een spiegel diens naam uit te spreken. “Candyman. Candyman. Candyman”. Er was die nacht niets gebeurd, behalve dan dat hij bijna geen oog had durven dicht doen. Het Charlie fenomeen was maar moeilijk terug te traceren naar een bron. Er waren veel YouTube filmpjes over leutige experimenten van mensen over de hele wereld, maar wie was toch deze Charlie? Iedereen had het over een Mexicaan, maar heten Mexicanen niet typisch José of Antonio? Misschien was de naam zelf wat verbasterd, en daarom deed Bob verder speurwerk naar Karel, Charles en Carlo. Karel leek wat vergezocht: één of andere internationaal actieve geest die uit België kwam? Maar dit land had al meer internationaal beruchte figuren voortgebracht, en zeker ook een paar om niet trots op te zijn. Maar toen hij begon te zoeken naar Carlo vond hij toch wat verontrustende verhalen, uit meerdere onafhankelijke bronnen. Alle verhalen cirkelden rondom dezelfde verlaten middeleeuwse stad van Craco in Italië. Het tijdsperk van het verhaal varieerde tussen 1100 en 1600 maar verder waren de verhaallijnen erg gelijklopend. Een zekere Carlo, zonder gedocumenteerde familienaam, maar vaak ook wel Carlo da Craco genoemd, leefde als kluizenaar in het bos rondom de burcht. Niemand wist waar hij vandaan kwam, zeker niet uit het dorp, ineens was hij gewoon daar. Je kon hem terug vinden in zijn hut, aan de beek of ergens in het bos. Volwassenen weerde hij, hij begroette ze niet, en liep weg van hun als ze een gesprek met hem probeerde aan te kaarten. Met kinderen daarentegen kon hij uren ravotten en babbelen, en vaak zaten bijna alle kinderen van het dorp verspreid ergens rondom zijn hut. Er was wel wat commotie geweest hierrond, van enkele ongeruste ouders. Er was zelfs een overgeleverd verslag van een stadsraad waarin de zaak werd besproken en geklasseerd na enkele lange gesprekken tussen de pastoor en Carlo. De pastoor had aanbevolen dat hij Carlo wekelijks zou blijven spreken, omdat hij van mening was dat Carlo, hoewel onevenwichtig, geen gevaar inhield voor andere mensen, en dus ook niet voor de kinderen. Carlo was zacht van aard, sprak altijd rustig en kalm, toonde nooit enig teken van boosheid, maar sprak wel vaak over ‘de stemmen in het bos’. De pastoor zag het als zijn plicht om Carlo terug te leiden naar de christelijke gemeenschap. Niemand had dan ook zien aankomen wat volgde. Op 12 december van het jaar 1212, rondom 17:00, wanneer de kinderen typisch terug naar huis wandelden, vaak onder luidruchtig en vrolijk gezang en geroep, en klaar om hun voetjes onder de tafel te schuiven, bleven de straten opvallend stil. Er was geen enkel kind te bespeuren of te horen. “Giulia? Vieni tu, bambino ? La zuppa è fredda”. “Francesco! Ora tornare a casa!”. Het aantal ouders aan de voordeur steeg gestaag, en al snel gingen een groepje vaders richting het bos. Plots klonk een oerkreet vanuit het bos, een rauwe mengeling van wanhoop en woede. Hordes moeders riepen toen gillend richting de hut. Er stond een groot kruis, waarvoor alle kinderen naakt lagen in een hoop bovenop en door elkaar, levenloos, met hun gezicht richting het kruis. Van Carlo was er geen spoor. In de nasleep van deze tragedie was het dorp volledig ontwricht, de mensen waren radeloos, boos, zochten naar een verklaring en vooral een schuldige. De bakker pleegde zelfmoord, de slager, die vier dochters verloor vertrok richting zijn ouderlijk huis. De lerares kwam niet meer uit haar huis. De pastoor moest de vlucht nemen. Het openbaar leven viel langzamerhand stil, en meer en meer huizen stonden leeg, de mensen verkozen hun bezittingen achter te laten om zo de herinneringen aan het pijnlijk verlies niet dagelijks te herleven. Dertig later was de laatste inwoner vertrokken of overleden en was de stad finaal een spookstad geworden, zoals die vandaag nog bezocht kan worden. De verhalen over Carlo waren naar de vier windstreken van Italië meegegaan. En samen met hun ook het gebruik om elk jaar op 12 december een kruis te maken met twee twijgjes en de vraag te stellen “Carlo. Carlo. Ben je daar?”. Ging de bovenste twijg omhoog in tegenwijzerzin, dan was er geen reden voor onrust. Ging de twijg echter omlaag, dan was je uur van waarheid nabij. Carlo werd gezien als de gids van de oude goden, de stemmen uit het bos. Bob vond het wel amusant dat die folklore van bijna duizend jaar geleden nog altijd voortleefde vandaag. En hij zei tegen Lucas “Laten we eens uitzoeken wat het geluks getal is van Charlie!”. “Ja, ga je mee spelen met mij, Papa!”. De meest gangbare geluksgetallen van mensen waren blijkaar 7, 18, 13, en ze gingen dus alles testen tussen 1 en 20. Omdat je telkens maar één van twee getallen kon kiezen, zouden ze telkens twee getallen voorbereiden, en het volgend kaartje zou het gekozen getal tonen en een ander. Zo zouden ze stelselmatig uiteindelijk eindigen bij dat getal dat de voorkeur had, want dan zou bij de volgende kaart het vorig weerhouden getal opnieuw moeten worden getoond. Bob bereide een heel aantal kaartjes voor en bij de laatste moffelde hij er voor de grap ook 666 bij. “Zeg Papa, waarom zet je dat getal er ook tussen?”. “Oh, gewoon, om te testen of Charlie wel eerlijk antwoord!”. “Laten we daar dan mee starten Papa, anders verliezen we te veel tijd”. Lucas was al aan het staren naar TV, dat wetenschappelijk enthousiasme van zijn Papa was niet waar hij aan had gedacht als het over spelen ging. “Charlie, Charlie, welk getal heb je het liefste?”. Hij kon kiezen tussen 666 en 1. Het werd 666. Ok, volgend kaartje met 666 en 2. “Charlie, Charlie, welk getal heb je het liefste?”. Weeral 666. Oh, ze waren al klaar met de test. “Wacht, jongen, het kan ook zijn dat de stokjes telkens bewegen in dezelfde richting, laten we eens de cijfers omdraaien en testen om zeker te zijn”. Opnieuw 666. “Neen, dat kan niet juist zijn”. Een half uur probeerden ze de andere kaartjes, maar een getal werd nooit bevestigd bij de volgende ronde. Zelfs niet, als hij de cijfers in een ander vakje stak. En opmerkelijk genoeg werd de keuze van 666 wél altijd bevestigd, van zodra hij zo een kaart er tussen stopte. “Papa, ik ga even naar TV kijken, vertel mij straks maar wat er gebeurd is”. Toch wel raar dacht hij toen alle papiertjes wegsmeet en de potloden terug in de bureaulade opruimde, er zal wel een kansberekening bestaan die dit verklaart. 666 was natuurlijk het getal van “de duivel”, en de dag van het drama, 12/12/12 hield ook rechtstreeks verband met dat getal. ’s Ochtends was Bob het al vergeten toen Lucas hem kwam vertellen dat zijn lievelingsknuffel niet meer bij zijn hoofdkussen lag, maar in de hoek schuin tegen over zijn bed, met zijn pluizige gezicht richting de muur. “Ja jongen, je zal wat wild hebben gewoeld in je slaap”. De dag erop lag niet alleen zijn lievelingsknuffel in die hoek, ze lagen er allemaal, op een stapeltje, en stuk voor stuk met hun gezicht naar de muur. Instinctief keek Bob door het raam naar buiten in de richting van de hoofden van de knuffels, en wat verderop zag hij de kerktoren liggen, en het grote kruis dat ernaast stond, dat hij weliswaar van hieruit niet kon zien. Lucas wou niet meer in zijn kamer slapen, hij was bang en hij had buikpijn en hoofdpijn. Het was wel erg vreemd, dat hij zo ineens begon te slaapwandelen, er was verder niemand in de familie die dat ooit had gedaan. Die avond legde Bob hem te slapen in zijn bed om 20:00, Lucas was doodop, en toen Bob zelf om 23:00 naar boven ging schrokken hij en zijn vrouw zich rot. De lakens lagen mooi opgeplooid aan het voeteinde, en Lucas lag helemaal bloot op de matras, met zijn pyjama netjes opgeplooid naast het hoofdkussen. De jongen voelde ijskoud aan en werd niet wakker toen hij hem zijn pyjama aantrok en toedekte. De volgende dag nam hij prompt een dag verlof om naar de huisdokter te gaan. Die vertelde dat slaapwandelen wel vaker voorkwam en op zich niets was om zich zorgen over te maken, zolang Lucas zichzelf geen pijn kon aandoen. Bob vroeg hoe het dan zat met die rare rituelen die Lucas uitvoerde in zijn slaap. De dokter vroeg of er spanningen waren thuis. Ja, in welk huis zijn er geen spanningen? Bob zei dat hij het zwaar had op zijn werk, en dat hij daardoor wel wat snel kon uitvaren tegen de kinderen. De dokter raadde Bob aan om het een week of twee aan te kijken, en terug te komen indien de situatie zich niet stabiliseerde, en schreef een lichte kalmeringspil voor zowel Bob als Lucas voor. De nachten daarop bleef Lucas het ritueel stelselmatig herhalen, en Bob hield hem dan maar bij hem in bed, alhoewel Lucas gedurende de dag nooit sprak over zijn nachtelijke escapades en in alle toonaarden bleef ontkennen dat hij zelf zijn kleren uittrok. De nacht van zondag op maandag stopte Bob Lucas in zijn eigen bed, hij pruttelde maar licht tegen. De knuffels had Bob als voorzorg in de gangkast gelegd, zonder er iets van te zeggen tegen zijn zoon. Midden in de nacht, klokslag 3 uur werd hij wakker door luid geschreeuw uit de kamer van Lucas. Hij spurtte naar boven en zag hem rechtop in zijn bed staan, bloot, schreeuwend, wild graaiend om hem heen en in de hoek van de kamer de doodse stapel knuffels. “Neen Charlie, ik wil niet mee gaan. Laat mij met rust! Ga weg! Ga weg! Ga weeeeeeeg!”. Eens bij Bob in bed, kreeg hij Lucas maar niet bedaard, de rest van de nacht weigerde hij zijn ogen dicht te doen, en hij stopte niet met snikken en bibberen. Tegen de ochtend viel hij uiteindelijk in slaap en sliep door tot halverwege de middag. Zonder episodes met lakens, pyjama’s, knuffels of lakens. De jongen had zichzelf helemaal uitgeput. Bob had wat telefoontjes gepleegd en had via via een visite kunnen regelen bij een psychiater nog diezelfde namiddag. Die luisterde vooral heel geduldig, schreef zwaardere kalmeringspillen voor voor Lucas en sprak van een aantal opvolg gesprekken om ten gronde de angsten van Lucas te bespreken samen met de onderhuidse spanningen in het gezin. Terug in de wagen was Lucas de hele rit stil, totdat ze hun eigen straat in reden, en hij zei toen afgemeten en kordaat “Charlie heeft mij verteld dat hij mij deze nacht komt halen en mij naar de geesten in het bos gaat brengen. Hij zegt dat het tijd is. Papa, ik ga jullie zo missen, ik wil niet weg gaan.” Lucas sloeg rustig zijn ogen neer en weende stilletjes terwijl Bob de motor afzette. “Jongen, er gaat jou niets gebeuren. De dokter gaat er voor zorgen dat je geen last meer hebt van Charlie. Het komt allemaal goed ventje”. En hij pakte Lucas stevig vast. Man, hoe was het mogelijk dat die jongen zo kon afzien, zijn eigen keel zat helemaal dichtgeknoopt. Hij ging ’s avonds mee met Lucas naar bed, een uur voor het slapen gaan gaf hij hem zijn nieuwe pil, die hij zonder verpinken inslikte. Toen ze in bed lagen vroeg Lucas aan iedereen een dikke groepsknuffel en zei hij hoe graag hij hun allemaal zag. Bob las wat verder in een boek toen de pil zijn werk had gedaan en hij Lucas rustig hoorde ademhalen. Niet veel later knipte hij het licht uit en viel zelf ook snel in slaap, hij was emotioneel en fysiek helemaal leeg. Iets na drieën schrok hij wakker, de lakens lagen aan zijn voeten en Lucas was nergens te bespeuren. Hij sufte uit bed, keek op toilet en in de badkamer, maar zag of hoorde Lucas niet, hij zag wel het licht boven branden. Hij liep de trap op en ging naar Lucas zijn kamer, waar het licht vandaan kwam. Bij de deur bleef hij stokstijf staan. In de hoek lag Lucas bloot boven op de knuffels, muisstil, bewegingloos. Hij snelde naar Lucas en pakte hem op, hij voelde zo koud aan en helemaal slap. Hij droeg Lucas naar de douche en zette de warme straal aan, maar hij werd niet wakker, hij bleef niet rechtop staan. Zijn vrouw belde al naar de 112. Het mocht uiteindelijk allemaal niet meer baten, Lucas zou nooit meer wakker worden.

De mis liep op zijn einde. Na de begrafenis zouden ze samen met de ganse familie broodjes eten en koffie drinken. En dan was het tijd om naar huis te gaan en slapen. Hij snakte naar slaap, rust, dit verdriet even allemaal niet meer voelen. Maar vanochtend was hij bloot gehurkt wakker geworden in de hoek van zijn slaapkamer met zijn kop rustend tegen de hoek van de kamer die in de richting stond van de kerk. Kwam Charlie nu ook voor hem?

wordt vervolgd …


bron foto: http://www.dailymail.co.uk/travel/article-2722066/From-medieval-village-Italy-ancient-underwater-city-China-Beautiful-places-deserted-forgotten.html

zolang je niet kiest blijft alles mogelijk

Een erg grote teleurstelling was het. Eerst dacht hij er nog sterker uit te komen, meer gefocust. Maar dat gevoel duurde al bij al erg kort. Eens dat Bob besefte wat de eigenlijke reikwijdte hiervan was. De laatste jaren had hij zich vooral verloren in vragen over zingeving, en dan vooral rondom zijn werk. En nu dat hij eindelijk een pad meende te ontwaren, een reis zonder bestemming, nu bleek hij daarvoor de reispas niet te krijgen, zijn kandidatuur was niet weerhouden. Terwijl hij vooral bezig was geweest met proberen te doorgronden was de rest van de zakenwereld vooral bezig geweest met bezig te zijn. Reflectie legt het af tegen actie. Actie legt het af tegen reflectie in actie. Dat hoopte hij toch. Hij geloofde het. Maar het risico was groot dat hij het nooit zou kunnen bewijzen, dat niemand hem de kans daartoe zou geven. Waarom zouden ze ook. Dat laatste kwam vooral hard aan. Naar zijn gevoel had hij altijd alles gegeven wat hij had, met volle overgave. Maar daar bleek nu niets tegenover te staan. “Rien ne vas plus”. En hij had verkeerd gegokt. Erger nog, hij had helemaal niet gegokt. Hij dacht dat hij niet meespeelde, dat de regels op hem niet van toepassing waren. Maar iedereen speelt uiteindelijk mee, ook diegenen die de regels maar stom vinden.

En hij vond het altijd al dwaas dat er zoveel nadruk lag op de vorm en zo weinig op inhoud. Hij dacht dat als hij zich puur op het inhoudelijke zou spitsen, dat hij dan ook uiteindelijk moeiteloos het vormelijk spel zou kunnen meespelen, waarin hij zich zo ongemakkelijk voelde, zo naakt. Hoe lang probeerde hij al te compenseren voor zijn overmatig zelfbewustzijn? Zijn oudste herinnering eraan was uit zijn tienertijd. Toen was hij begonnen met zich toe te leggen op snookeren, omdat hij hoopte daarin goed te worden en daardoor meer zelfvertrouwen te groeien, door er als het ware een gegronde basis voor te leggen. Dat was eigenlijk best grappig, op een bittere manier. Hij ging er toen van uit dat mensen zelfvertrouwen hadden omdat ze ergens goed in waren. Dat leek immers zo. Maar eigenlijk waren er gewoon mensen met zelfvertrouwen, en sommigen daarvan waren ook ergens goed in. Maar dat talent, al dan niet bovengemiddeld, was niet de bron van hun zelfvertrouwen. Het grappige was dat zelftwijfel een torenhoge drempel is om een sport onder de knie wil krijgen, zeker een technische sport als snooker die veel concentratie vereist. Zijn snookerspel bleef dan ook middelmatig, op zijn best. Veel later, tijdens zijn studententijd, was hij overgegaan op het minder technisch uitdagende 8-ball. En toen hij begon met werken had hij zich in een club ingeschreven en zich zelfs eens geavonturierd aan een toernooi. Er moest heel veel gebeuren voordat hij opgaf, maar toen hij daar vlotjes werd ingemaakt door een 10-jarige dacht hij de boodschap uiteindelijk wel te begrijpen.

Sinds die tijd had hij elders gezocht naar de bron van ogenschijnlijke zekerheid die anderen hebben als ze blindelings en vol vertrouwen voorwaarts trekken. In alle boeken die hij las. In alle opleidingen die hij volgde. Al die energie. Al die vragen die hij onderzocht. Want zolang je onderzoekt en niet kiest, blijft alles mogelijk. En nu, bijna 20 jaar later, kreeg hij dezelfde boodschap opnieuw. Maar nog steeds had hij niets gevonden dat hem bijzonder maakte. Behalve dan Lucas en Sara. Ze zaten beiden te gamen op hun iPad, met de hoofdtelefoon aan zodat hun papa niet zot werd van de kakafonie aan kabaal. Bob keek door de electronische televisiegids, en zag dat ze de Goonies draaiden. De film belichaamde het gevoel van onbegrensde mogelijkheden van de magische toekomst dat hij ook voelde toen hij indertijd zelf nog tien was, ongeveer de leeftijd van zijn kinderen nu. Hij zette de film aan, de kindjes legden hun iPad neer en nestelden zich elk aan één kant van hem in zijn armen, en ze waren al snel aan het genieten van de film. Hij genoot even van dit perfect moment van gelukzaligheid.

De volgende ochtend werd Bob toch wakker in een web van droeve gevoelens. Omdat ze er allemaal samen in gevangen zaten, hoopte hij er ook een samenhang in te ontdekken, een reden, een manier om er iets aan te veranderen. Er was de drang naar troost, die hem overdadig deed sneukelen en vooral drinken. Er was de lust naar erkenning, die hem volgzaam en behaagziek maakte. Dan was er ook het gevoel van de onafwendbaarheid van het gemiddelde, waardoor hij dagelijks meer afstompte samen met zijn eigen gebroken dromen of door zagende dromers. Hieronder, erboven en erdoorheen was er diepe teleurstelling, hij was het potentieel dat nooit was waargemaakt. En daarmee samenhangend kwam ook het laatste gevoel, een alles doordringende moeheid, waardoor hij liefst van al gewoon even alleen gelaten werd. Voor een jaar of twee. Hij had er geen probleem mee tussen die gevoelens relaties te leggen. Rationaliseren, hij had dat al zo vaak gedaan dat hij ondertussen wel wist dat je daarmee jezelf enkel een mooi verhaal aanbreit over je gevoelens zonder dat ze ook verdwijnen. Deze keer voelde het toch nét anders aan. Normaal was er in het web wel een bliksemafleider die toeliet de onwelkome gevoelens te projecteren op iemand anders of om ze af te leiden dankzij een nieuw project. Dit maal wees het echter allemaal terug naar hemzelf. Hij meende te voelen waar de oude spin zat, die dit web had gesponnen. Haar klevend spinsel was behaagziekte. Al de rest was niet meer dan paniekbewegingen van een verstrikte prooi die probeert te ontkomen. Hij kon dan ook alleen maar besluiten dat hij zelf die spin was die in haar eigen spinsel was gevangen geraakt. Hij kon dit gevoel niet van zich afschudden, voelde hij maar boosheid, zoals vroeger.

Maar sinds het voorval met Ivan had hij geen boosheid meer gevoeld. Het was ondertussen alweer drie maanden geleden. Ook de zomermaanden waren nu volledig achter de rug en de monotone alledaagsheid van het weekregime had de herinnering aan die avond grotendeels vervaagd. Tot zijn eigen verbazing had hij op geen enkel moment wroeging gevoeld. Eigenlijk voelde hij eerder het tegenovergestelde van wroeging en was hij tevreden dat hij deze keer niet de andere wang had aangeboden. Waarschijnlijk had hij wel wroeging gevoeld als het voorval met Ivan inderdaad fataal was geweest zoals hij aanvankelijk dacht. Het artikel in de lokale krant de dag erop meldde tot zijn verassing dat Ivan met een schedelbreuk in kritieke toestand was opgenomen en in een kunstmatige coma werd gehouden. En een maand of zo later stond er in een tweede artikel te lezen dat het politie onderzoek zonder vervolg werd afgesloten en dat Ivan nog steeds aan het revalideren was. ‘He lives to die another day’, dacht hij toen nog, terwijl hij de pagina wegklikte. Hij voelde zich moreel vrijgesteld rondom dit voorval, wat niet echt in zijn aard lag. Bob was wat men klinisch super-empatisch noemt, hij leefde tevéél mee met anderen. Eén van de coaches die hij hem professioneel ooit had begeleid had hem eens uitgelegd dat dit soort overdreven meeleven vluchtgedrag was om niet bezig te zijn met eigen dromen of verantwoordelijkheden. Voor de confrontatie met Ivan was hij alvast niet gevlucht, en ook dat was uitzonderlijk. In de dagen net na het voorval had hij vaak en lang nagedacht waarom hij nu precies zo door het lint was gegaan. Tegen zijn vrouw en kinderen was hij ook al uitgevaren, maar altijd uitsluitend verbaal. Dat het bij Ivan fysiek was geworden was gewoon omdat hij geen binding had met de man, en zich daarom ook niet geremd voelde. De aanleiding van zijn razernij was die vinger geweest. Die was als een rode doek voor hem, en hij was tenslotte stier van sterrenbeeld. Die Vinger stond symbool voor oordelen en eisen. Doorgaans stonden zijn onderdanigheid en dienstbaarheid weerloos tegenover dergelijke vingers, maar deze keer kwam hij ertegen in opstand, als een uitgestelde reactie op het jarenlang uitblijven van waardering voor zijn onvoorwaardelijke trouw aan de goede zaak van het algemeen belang.

Hij sleepte deze gevoelens nog een paar dagen met zich mee, het kleverig web zat nog steeds op dezelfde plaats, alle gedachtenspinsels ten spijt. Totdat hij in een roman op een zin botste die zijn al zijn zinnen op scherp zette. ‘Wat jij moet inzien is dat de meesten van ons doorsneemensen worden’. De macht van de grote getallen. De regressie naar het gemiddelde. De mediocratie. Het was niet alleen van toepassing op Hen. Hij moest nu toch, eindelijk, inzien dat hij zelf niet ontsnapte aan deze wetten. Hij moest nu toch, eindelijk, inzien dat ook hij gewoon gemiddeld was. De Geschiedenis had hem al lang in dat vak geklasseerd hoe hard hij er zich ook tegen bleef verzetten. Het is hoog tijd voor een andere aanpak. En een koele fles Chablis. Want als de waarheid niet in wijn zit dan alleszins wel zielsrust voor één avond.

wie verzint dat hier toch allemaal

Als de wegen van God ondoorgrondelijk zijn, hoe is het dan wel niet gesteld met de wegen van zijn onvolmaakte en zondige kinderen? Ze verheffen hun waardes tot wetten en dwingen die dan af van de kosmos, die er onverstoorbaar bij blijft. Het is een bij voorbaat verloren strijd die toch gestreden moet worden, wil je mens blijven. Vanbinnen brandt de passie, hoop of geloof en maakt zo vurige strijders, en soms een hoopje as, burned out. Voor Bob had die passie altijd iets met intellectueel puzzelwerk te maken gehad. In de beginperiode van zijn loopbaan, vond hij grote voldoening in technische uitdagingen. Er was altijd wel een volgende onmogelijke opdracht waar hij zich helemaal in kon uitleven. In vergelijking met zijn collega’s spendeerde hij veel tijd aan het doordenken van de concepten achter het probleem, en aan het uitklaren van de bepalende details uit het dossier. Eens dat hij overtuigd was van de oplossing, kon niets hem nog stoppen om die ook te realiseren. Hij kende geen grotere voldoening dan die van zijn schouders onder een probleem te zetten om dat daarna ook op te lossen, dankzij eigen gepuzzel en inzet. Had hij het daar maar bij gehouden, en die onrustige honger naar meer genegeerd. Wou hij meer aanzien, erkenning? Hij kon er zijn vinger nu niet meer opleggen, maar hij herinnerde zich maar al te goed dat hij een grotere hefboom zocht voor zijn inzicht en inzet, er lonkten meer prangende problemen naar hem dan de puur technische. Het onaangesproken potentieel van projecten en project teams mee helpen aanspreken en tot hun recht laten komen, dat was pas een missie. Het beeld van de hefboom overschaduwde al snel Bob’s denken en had een verpletterende invloed op zijn motivatie. Uiteindelijk keerde hij daarom de pagina van het technisch puzzelen en koos voor een hefboom job. Hij had lang op zijn hefboom blijven duwen, hij was er met zijn volle gewicht op gaan liggen, hij had er op staan springen, maar hij kreeg de zaak toch niet in beweging. Uiteindelijk zag hij het, kennis mag dan al macht zijn, maar macht is lang niet alleen kennis. Impact in groepen kwam eigenlijk vooral door grote invloed en niet zo zeer uitsluitend door groot inzicht. Die conclusie sluimerde ergens vanbinnen zonder echt volledig tot uiting te komen, behalve dan bij de occasionele uitbarsting. Zo was hij vorige maand gestart aan een project dat van meet af aan alles tegen had. Te weinig budget, niet de juiste mensen, een te vaag lastenboek, een te krappe timing en een project sponsor die geen tijd kon vrijmaken. Met al zijn goede wil had hij dan toch een haalbaar pad uitgekerfd met de middelen die voorhanden waren, een pad dat hij zelf zou verdedigen en ook zou waarmaken, verdomme. Net voor het weekend nam de sponsor hem apart en vertelde hem zakelijk dat hij het project stop zette vanwege een fusie van activiteiten met een zuster bedrijf. Bob deed zijn bril traag af, klapte licht trillend zijn schrift dicht en zei tussen gecrispeerde tanden “wie verzint dat hier toch allemaal?” en liep prompt het bureau uit.

ode aan de middelmatigheid

Het regende weer, wat een mistroostige week toch. Het stoorde hem niet, hij zat lekker warm binnen. Zijn bord spaghetti stond voor hem, met een bolognaise saus die blijkbaar ook een hele tijd buiten in de regen had gestaan, zo lopend was die. Langzaam en gedachteloos draaide hij wat slierten pasta rond zijn vork en bracht die naar zijn mond. Hij zat wel aan het raam van dit wegcafetaria, maar op de parking was er weinig te zien. Zijn blik dwaalde dan ook over de andere tafeltjes terwijl hij zijn eerste hap vermaalde. Drie tafels verder zat een gepensioneerd koppel te eten en naar hun kleinkind te kijken dat verderop in de speelhoek zat te kleuren. De opa had ook een bord stomende spaghetti voor hem staan en deelde een klein flesje rode wijn met zijn vrouw. Bij Bob stond er alleen maar spuitwater op zijn tafel. Maar net als twee grazende koeien in een wei, waren ze wel alle twee aan het malen, bijna synchroon. Hij was altijd al geboeid door koeien. Ze zijn zo omvangrijk, zo onverstoorbaar en wat kunnen die beesten staren. Elke keer als hij een koe ziet moet hij ernaar loeien, tot grote gêne van de rest van het gezin, maar het is sterker dan hem. En die beesten kijken elke keer weer. Meeeuh. Staren. Meeeuh. Een tweede kop van de kudde keert dan meestal. En er is altijd wel eentje die schoorvoetend dichterbij komt en schuchter wat gras plukt, wat kauwt om hem dan hem bewegingloos recht in de ogen aan te staren. Meeeuh. Kuddebeesten. Niet bijster slim zou je zo zeggen, maar wel erg nuttig. Zijn Parmezaanse strooikaas had hij bijvoorbeeld ook mede te danken aan een Italiaanse koe. Spaghetti bolognaise, de doorsnee maaltijd voor de doorsnee mens. De eenvoud ervan steekt schril af tegen alle aandacht die verfijnd koken krijgt, of gezond koken, of paleolithisch koken, of snel en afwasarm koken. Koken is zo tot een kunstvorm verheven dat je zou verwachten dat spaghetti bolognaise niet meer te verkrijgen zou zijn. En toch. De drang naar het uitzonderlijke, de drang om je te onderscheiden helpt de doorsneemens vergeten wat hij is. Bob stond op en liep terug naar het keuken gedeelte van de cafetaria. Hij pakte er een flesje tabasco en twee sneetjes voorgesneden wit stokbrood. Terug aan tafel mikte hij twee druppeltjes extra karakter in de wat flauwe saus en strooide er extra Parmezaan bovenop. Dit was nog niet zo slecht.

 

 

We’re not gonna make it
Oh, no!
We’re not gonna make it

Cause there’s a million better bands
with a million better songs
Singers who can drum
Singers who can sing

Deep in my heart,
I do believe
We’re not gonna make it
Oh, no!
We’re not gonna make it

Cause we don’t have the talent
And we don’t have the time
We don’t have the patience
And we don’t know how to rhyme

No, no, no
We’re not gonna make it!

 

bron: http://www.azlyrics.com/lyrics/presidentsoftheunitedstatesofamerica/wearenotgoingtomakeit.html

het is geen spel

Het is de late namiddag. De zon staat nog aangenaam warm en overspoelt het vers gemaaide grasveld in een gouden gloed. Bob zit op het terras, met een glas koele rosé in zijn hand. Iets verder in de tuin is de poes, Tigra, zot aan het doen. Ze zit in jacht houding roerloos te staren naar een witte vlinder die boven de lavendel wat warrig aan het fladderen is. Nu wel, de vlinder weet waarschijnlijk wel waar hij mee bezig was, maar voor Bob ziet het er allemaal niet zo efficiënt uit, waar moet al dat gefladder toe leiden? De poes maakt plots een sprong in de lucht en graait met haar poot naar de vlinder, maar mist haar, niet echt verrassend. Hij nipt van zijn glas en kijkt naar wat Tigra nu verder gaat doen, nu ze even haar poten aan het wassen is. Er komt een tweede witte vlinder bij en ze kijkt het duet vlinders met vernieuwde interesse aan. Eén van de twee vlinders vliegt verder richting een struik en Tigra volgt de vlinder één sluipende trekbeweging per keer, met haar kop laag bij het gras. De vlinder heeft het heel schouwspel waarschijnlijk niet eens door, en vliegt over de struik heen en dan over de tuinmuur. Tigra’s lichaam komt tot rust, ze zet zich op haar achterwerk en begint nu de rest van haar voorpoten te wassen. Het is zo typisch vindt Bob. Ze is een echte prikkel junkie en bij gebrek aan prikkels volgt er neurotisch handelen, in dit geval poetsen. Veel mensen zijn net zo, ze zien een vlinder en lopen er speels en enthousiast achter aan. Totdat de vlinder gaat waar alleen vlinders komen en ze uit het zicht trekt. En dan volg de vertwijfeling, wat nu? Als er niet snel een nieuwe prikkel komt dan vervalt het speelse in zenuwachtigheid en uiteindelijk in dwangmatigheid om die zenuwen toch maar te verstommen. Een musje fladdert neer op nog geen twee meter van Tigra, ze moet de poes niet gezien hebben, verscholen onder de schaduw van de paasboom. Tigra’s lichaam verstijfd plotsklaps en langzaam doch soepel neemt ze weer haar sluiphouding aan. De mus pikt wat in de grond met haar snavel, als Tigra op haar afstormt. De mus vliegt op, maar ze maakt nog niet genoeg snelheid en Tigra grijpt haar met haar beide klauwen. Vliegensvlug zet ze haar tanden in de nek van de mus, die niet meer beweegt. Daarna begint ze even systematisch het musje op te eten als dat Bob haar haar droge brokjes ziet opeten. Efficiënt. Doelgericht. Proper. Er is nog altijd een vlinder in de tuin, maar Tigra heeft er geen oog meer naar. Bob had zich vergist. Tigra is helemaal niet speels, ze was zich aan het voorbereiden op de jacht.

 

 


bron foto: http://i2.wp.com/www.kittyarmy.com/wp-content/uploads/2013/07/Kitten-Finds-Himself-In-A-Field-Of-Blue-Winged-Butterflies.jpg

de noodzakelijke dood van Ivan

Het zand voelde klamp aan zijn blote voeten, maar niet te koud. Op wat meeuwen na was het strand op dit uur nog verlaten. Hij slenterde naar het water en ging daar in het zand zitten. Hij keek en luisterde naar de zee. Al de rest verdween.

Zijn twee bruine bootschoenen lagen geschrankt over elkaar naast hem, en hij droeg nog steeds dezelfde outfit van gisterenavond, zijn diepblauwe short met bruine gesp en daarover het kortmouwig linnen wit hemd. Met zijn mooi gebruind gelaat, permanente ééndagsbaard en middellang gegolfd blond haar kon hij wel doorgaan voor een nog levende broer van Kurt Cobain. En hoewel hij zich wel een rocker voelde, zag zijn dagelijks leven er lang niet zo spannend uit. ‘This is not my beautifull house’ neuriede hij vaak, naar het liedje van de Talking Heads, ‘Once in a lifetime’.

Hij hoorde een vuilniswagen achteruit rijden op de dijk. ‘Piep. Piep. Piep’. Het was alweer zeven uur en alle troep die de lading toeristen gisteren had achtergelaten moest opgeruimd worden zodat de volgende frigo-box lading ook het ongerept-strand-effect mocht beleven. Wie van die mensen zou beseffen dat een ploeg van acht man elke dag anderhalf uur bezig was om die illusie in stand te houden?

Maar over opruimen gesproken, hij kon hier niet zo blijven zitten. Zijn gezicht, handen en armen kon hij wel in de zee wassen, maar met deze kleren zou hij al heel snel heel veel aandacht trekken die hij nu niet kon gebruiken. Hij trok alles uit en rolde de bebloede kleren in een bolletje en legde dat naast zijn schoenen, alleen zijn zwarte boxershort hield hij aan. Hij liep snel door de aanrollende koude golven, totdat zijn bovenbenen net onder water stonden en zwom toen een paar armlengten in de zee en dook even onder water. Het was ijskoud.

Hij liep weer naar het strand en pakte zijn spullen op. GSM, portefeuille en sleutels haalde hij uit zijn broek en hij propte de kleren diep in de vuilbak op het strand, die zou wel snel genoeg geleegd worden. Nu kon hij gewoon over de dijk wandelen in zijn natte zwarte onderbroek en naar het appartement teruggaan, zonder al te veel aandacht te trekken, ochtend zwemmers waren niet ongewoon in Oostende.

Zoals verwacht lag iedereen nog rustig te slapen, hij kon zijn vrouw zachtjes horen snurken en de kinderen zaten nog lang niet voor TV. Hij droogde zich af in de badkamer en trok zijn sportkleren aan die daar nog lagen. In de keuken maakte hij een kop koffie klaar. Hij omklemde de mok met beide handen en staarde naar het zwart glimmende en stomende oppervlak. Ja, het zou wel lukken, zijn gezin zou het niet te weten komen. Hij moest de kleren gewoon vervangen bij de inno, hij had ze daar nog maar pas gekocht, dus dat zou geen probleem zijn. En voor de rest was er niets dat hem rechtstreeks in verband bracht met de hele zaak.

De ontmaskering was deze keer wel erg dichtbij geweest. Dit fysiek geweld was dan wel nieuw voor hem maar zijn zonderlinge aard was dat zeker niet. Hij had al zo vaak verwacht dat iemand hem erop zou aanspreken, op het werk, op straat, om te zeggen dat ze hem door hadden. Het was nog nooit gebeurd. Hij had het heel lang bevreemdend gevonden dat hij werd aanzien als normaal, alsof hij er wel degelijk helemaal bij hoorde. Maar met wat er nu was gebeurd was het kantje boordje geweest en had hij zeker niet langer met de omgeving kunnen blijven samenvloeien. Zelf wist hij wel dat hij niet was zoals de anderen. Onder zijn rustig voorkomen broeide diep vanbinnen gedurig de onrust, die regelmatig ontbrande in een alles verterende woede. Wanneer dat gebeurde hield hij zich in, wanneer hij in publiek was. Maar eens buiten zicht, moest hij wel de druk lossen of de spanning versmoren. Alcohol. Ruzie maken over pietluttigheden. Roepen. Luide muziek. Snelle, harde seks. En eigenlijk hielp niets van dat alles. Het was alsof je met een schele migraine zat en een aspirientje nam zelfs als je wist dat dat niets zou helpen. Maar hij moest toch iets doen, al was het maar om de aandacht af te leiden van die withete woede. Na een paar dagen, soms een week, ten hoogste twee weken, was de episode typisch weer weg.

Gisteren avond was hij met de vrouw en de kinderen uit eten geweest. En hij kon er nu niet meer de vinger opleggen, maar ze had iets gezegd toen ze terug wandelden naar het appartement. Iets. Wat was het nu ook weer? De kinderen waren nog hun ijsjes aan het oplikken op de dijk toen hij drie, vier zinnen van gebalde ingehouden woede tussen zijn tanden afvuurde op zijn niets vermoedende vrouw. De kinderen keken elkaar vlug zijdelings aan en hielden hun blik daarna recht vooruit. Ze wisten wel hoe laat het was. Eens op het appartement kwam de rest van zijn tirade naar boven. Hoe kon ze toch zo lomp zijn? Waarom hield hij wél al die jaren al rekening met haar tere gevoelens, en kon zij dat ook niet eens proberen? Ze wist wel beter dan dat ze reageerde. ‘Waarom zeg je niks? Oh, dit is hopeloos!’. Hij deed zijn jas aan, graaide de sleutels en GSM mee en stormde de deur uit.

Hij stapte de eerste nachtwinkel binnen die hij tegenkwam en keek jachtig rond. Bier. Wijn. Korte drank. Hij nam een fles William Lawson uit het rek en betaalde met de bankkaart. Hij nam zijn fles mee naar het strand. Daar liet hij zich in het zand vallen en draaide de fles langzaam om zijn as in het mulle zand. Hij keek naar de nog volle groene fles. Veertig procent alcohol. Eigenlijk had hij hier geen zin in. Hij voelde zich ineens als een misnoegde en wispelturige tiener. Wat voerde hij hier uit? Charlotte had hier niets mee te maken, het waren zijn eigen demonen die hem weer naar beneden sleurden. Diep vanbinnen wist hij dat ze een schat was om hem zo te aanvaarden. Een paar slokken hier in het zand, terwijl de golven heen en weer het strand streelden, en dan ging hij terug naar zijn gezin, met zijn staart tussen zijn benen.

Waar was die GSM? Speellijsten. Rage against the machine. Klik. Bombtrack. Klik. “Burn, burn, yes ya gonna burn”. Hij nam een grote slok van de fles en keek naar de golven. Een kille wind deed hem huiveren en hij nam nog een grote slok. Wow. In het restaurant had hij al een gin-tonic gedronken en bij zijn steak béarnaise een halve liter huiswijn rood. Nu begon alles wat te draaien. Hij deed zijn ogen dicht en het draaien ging direct een versnelling hoger. Hij hapte naar lucht en plantte zijn twee handen diep in het zand zodat hij niet omver viel. Kak. Even wat water gaan halen om te drinken, als hij nu in bed zou gaan liggen dan ging het alleen maar erger worden totdat hij uiteindelijk boven de pot lag te spuwen.

“Hé man, alles goed? Je ziet er nogal bleek uit”. Hij beantwoorde de man met een afwezig staren en strompelde verder naar de nachtwinkel. Misselijk. Alles kolkte. Hij pakte een liter fles San Pellegrino, liet een briefje van vijf achter bij de kassa en ging rechtstreeks naar buiten. Hij zette zich op de grond en steunde met zijn rug tegen de gevel van de nachtwinkel. Het draaide allemaal, hij moest zijn ogen dicht doen. En dan ineens de warme zure vloed. Bwuuurp. Alleen maar wat spetters op zijn benen, niets op zijn kleren. Het draaien was nu al heel wat minder, dat was altijd zo. Hij wist dat wel, het was een soort reinigen, dat kotsen, het hielp elke keer, maar hij forceerde het niet meer, zoals hij dat vroeger wel durfde doen door de vinger in de keel te steken.

Hij dronk een flinke slok van het spuitwater. En nog een. Man, die fles was bijna leeg. Een hele liter. Hij werkte de rest naar binnen en smeet de lege fles in een vuilbak. Nu was hij terug op zijn positieven, alle systemen melden zich present. Waar was die fles whiskey? Oh ja, die lag nog op het strand. Die ging hij wel ophalen, die was duur genoeg geweest, dan terug naar het appartement, een gaviscon tegen het maagzuur, tanden poetsen, en onder de lakens om te slapen. Hoe laat was het? Shit, 03:00, hoe lang had hij wel niet voor die nachtwinkel gezeten?

Hij was hondsmoe, en had het koud. Half wakker, half slapend strompelde hij naar zijn eerdere plek aan het strand en plukt de fles uit het zand. Die was blijkbaar toch wel half leeg. Wanneer hij de trappen naar de dijk oploopt, ziet hij bovenaan iemand met zijn rug naar hem gekeerd leunen tegen de reling. Wanneer hij hem voorbijloopt, roept de man hem na. “Hé gast!. Eén slok”.

De toon is niet echt agressief, maar er klinkt toch iets loom dreigend in onderdoor. Het soort kille desinteresse dat plots kan omslaan in een harde stomp in de maag of het gezicht. Hij draait zich om om de man aan te kijken en voelt zich plots naakt en kwetsbaar, die gast is een kop groter als hijzelf, en heel wat breder. Kaalgeschoren, met een wit marcelleke aan, een zwarte jeans en daaronder combat schoenen. Een halve sigaret bengelt aan zijn lippen. Die flitst helrood op in de nacht. “Tuurlijk, man, geen probleem. Ik neem er zelf ook nog één.” Hij schroeft de dop eraf en biedt de fles aan. Slok, slok, slok, slok. Er blijft alleen een klein bodempje over. Hij aarzelt om dat zelf achterover te slaan, wanneer de man hem indringend aankijkt, “Kom, gast, ik trakteer, de nacht is nog jong. Gij zijt ok, ik ga u het nachtleven in Oostende eens tonen”.

Bob doet zijn mond open om iets te zeggen in de trant van, “oh tof, maar ik moet er weer eens inkruipen, voor mij is het genoeg geweest”, als hij bij beide schouders wordt genomen in de richting van de Langestraat. Eén pint. Eén whiskey cola. En dan zal hij wel stilletjes naar buiten vluchten om zogezegd een pita te gaan halen, of een pakje sigaretten. Hij bedenkt wel iets. “Hé man, ik heet Bob. Jij?”. “Ivan”. Uiteraard, Ivan de verschrikkelijke. Voorbij het Casino, komen ze in de uitgangsbuurt. Hij zet de bijna lege fles daar tegen een gevel voordat ze een café binnengaan. Er staat een vent van achter in de veertig alleen te dansen op Arno “O la la la. C’est magnifique!”. Aan de bar ligt iemand met zijn hoofd op beide armen te slapen. En aan een tafeltje in het half duister zit een niet zo jong koppel elkaars mond te steriliseren. Met de tong. Voor de rest is het café leeg.

“Twee whiskeys” blaft Ivan. De barman zet twee shot glazen neer en vult die tot de rand met J&B. “Kom gast, coup sec, in één keer”. Geen probleem, hij is geoefend, hij kan wel iets verdragen. “Twee whiskeys”, herhaalt Ivan onmiddellijk als ze de lege glazen neerzetten. Ze kappen alle twee hun volgende shot binnen als ineens “One” van Metallica wordt gedraaid, waarop Ivan naar de dansvloer strompelt. Met zijn ogen dicht draait hij zijn lange zware armen traag en dreigend in het rond terwijl ook zijn bovenlichaam heen en weer gaat. Bob ruikt zijn kans en wandelt stilletjes naar de uitgang. Eenmaal buiten wandelt hij richting het appartement en verstommen de gitaren.

Na een paar stappen hoort hij ineens Ivan achter hem roepen. ‘Gast, niet cool! Ik trakteer u op shots, en gij bolt het zomaar af!’ Bob keert zich naar Ivan die zwalpend doch snel op hem heenstapt. ‘Kijk zie, ofwel trakteert gij mij er nog twee, of ge geeft mij een briefje van 50€’. Ivan wijst dreigend naar hem.

Tot dan was hij meegaand geweest, vooral door de intimidatie van de fysieke verschijning van Ivan en door zijn vermoeidheid. Maar die wijsvinger. Die toon. Die arrogantie. Die vanzelfsprekendheid waarmee iemand anders hem opdraagt iets te doen. Zijn furie van eerder die avond die nog maar flauw flakkerde laait nu opnieuw in alle hevigheid los. Hij staat stokstijf en kijkt Ivan recht in de ogen, die nu torenend voor hem staat. Met een kille blik geeft Ivan Bob een ruwe duw tegen de schouder. ‘Wel hoe zit het?’. Dan gaat het ineens heel snel. Bob stampt Ivan hard tussen de benen, waardoor die dubbel plooit. Hij kijkt om zich heen en ziet de bijna lege fles binnen handbereik. Hij slaat keihard tegen het hoofd van Ivan met de bodem van de fles. ‘Plop’.

Ivan kijkt Bob suf en onbegrijpend aan, en zakt dan ongecontroleerd voorover in elkaar en valt boven op Bob. Hij komt hard neer op de tegels. Ivan ligt tegen hem aan als een zak pataten en beweegt niet meer. Hij duwt hem van zich af en stelt zich recht. Hij kijkt snel om zich heen, maar niemand is komen kijken. Dan kijkt hij naar Ivan, die in een onnatuurlijke houding ligt met een grote bloedende wonde ter hoogte van zijn slaap. ‘Ivan?’ zegt hij op half zachte toon, maar er komt geen reactie van het roerloze lichaam. Hij houdt zijn vinger voor de neus en mond. Geen luchtverplaatsing. Er zijn nu ook fijne stroompjes bloed uit de neus en oren. Bob kijkt nog snel de straat op en af, schudt nog eens aan het lichaam van Ivan. Levenloos. Hij laat de fles in een vuilbak glijden en wandelt zo rustig als hij kan richting het strand. Niemand heeft hem opgemerkt voor zover hij kan nagaan.

Hij zit nog steeds naar zijn koffie te staren, en neemt een slok. Dat doet deugd. Ivan wordt gewoon een zoveelste krantenartikel op rij over het zinloos geweld in de uitgangsbuurt van Oostende. ’It ain’t a crime if you don’t get caught’. Die dingen gebeuren nu eenmaal. Maar blijkbaar voor een goede reden want zijn razernij is helemaal weg. Tot de volgende keer. Maar dat ziet hij dan wel weer.

Hij hoort het gestommel van de gastjes die uit bed komen vliegen. Ze komen allebei een knuffel halen en hij geeft ze elk zacht een kus op hun voorhoofd. ‘Goeiemorgen schatjes! Willen jullie verse koffie koeken en chocomelk?’. ‘Jaaaaa!’ volgt er direct in koor. Opgewekt stapt hij de deur uit naar de bakker, snuift de frisse zomer ochtend naar binnen en ziet dat er geen wolkje aan de lucht is. Het zal beslist een leuke dag worden.

spijtig maar toch is het zo

“I’m your pain when you can’t feel. Sad but true”, klonk het ’s ochtends op de radio, net bij Bob’s tweede espresso. Hij had nog een vage herinnering aan de tijd dat hij dit luidkeels meezong in zijn slaapkamer. Hij kende de tekst toen woord voor woord, en hij associeerde die met alle gevoelens die toepasselijk zijn voor een puber van zestien. Dat gevoel dat het midden houdt tussen verlangen en afkeer. Het brandend verlangen naar zelfstandigheid dat getemperd wordt door een stille opstandigheid tegen de huidige generatie die die zelfstandigheid wel heeft maar verkwanselt.

Het liedje kwam uit het titelloze ‘Black album’ van Metallica. Hij had dat grijs gedraaid op zijn cd-speler. Het was ook meegegaan naar zijn kot, waar hij er regelmatige injecties van innam tijdens de blokperiodes. Het was ook tijdens zijn studenten periode dat hij de CD uiteindelijk was kwijtgespeeld en daarna halvelings vergeten. Tot drie jaar geleden Metallica dan ineens kwam optreden op Werchter Boutique. En toen moest hij wel gaan kijken. Hij had zelfs één van zijn zwarte Metallica T-shirts aangedaan.

Wat een teleurstelling was dat geweest. Het was inspiratie loos. Het album werd gewoonweg gespeeld van het eerste tot het laatste nummer, nét zoals op het album. Waar was de muzikale virtuositeit van deze gasten? Konden ze alleen maar aframmelen wat ze al kenden?

Misschien was het wel niet zo slecht. Al die mensen rondom hem gingen toch uit hun bol, en gooiden in vervoering hun gevulde plastieken bierglazen naar voren over het publiek. Leuk. Die muziek was niet beter of slechter geworden als twintig jaar geleden. Hij was het die veranderd was. Het getormenteerde gevoel dat hij vroeger met dit nummer associeerde had plaats geruimd voor iets anders. Hij was dit nummer als het ware ontgroeid, het deed hem niks meer.

Sad.

But true.


bron foto: http://www.amazon.com/Metallica-The-Black-Album-METALLICA/dp/B00000B9AM

de laatste druppel

Bob was geen grote prater, dat was hij nooit geweest. Vaak verveelde hij zich in gezelschap. Tijdens gesprekken die bleven steken in vanzelfsprekendheden. Tijdens de verplichte stappen in het bijna mechanische uitwisselingsproces van beleefdheden. Tijdens stompzinnige woordenbrijen die vooral een uiting van frustratie waren alhoewel men zich zogezegd beroepte op de wetten van de logica of rechtvaardigheid.

En toch was hij graag in gezelschap. Uiteindelijk droeg hij iedereen  een warm hart toe. Er was namelijk iets fundamenteel waar hij in geloofde en dat hij fysiek voelde. Hij had het al een paar keer proberen onder woorden te brengen in gesprekken met vrienden, maar het kwam er altijd erg klef uit, en de mensen keken hem steevast raar aan. Hoofd schuin, mond lichtjes open, één wenkbrauw omhoog: ‘Meen je dat?’.

Sommige dingen kan je niet onder woorden brengen. Maar hij kon het wel zien. Hij zag een bergmeer, half verborgen door wolken en zacht-ritmisch beroerd door regendruppels. Op het oppervlak was er een complexe dans van zich uitdijende cirkels die uiteindelijk vervloeiden in andere nieuwere cirkels.

In Bob’s visie was zo één druppeltje regen als één mens. De druppel wist niet waar hij vandaan kwam. Uit een wolk? Uit opgestegen damp van de zee? Uit een water recyclage centrale? Uit een urinerende koe? De druppel was tegelijkertijd ook niet echt een druppel meer maar een golvende beweging op een meer, en zijn eigen golf werd sterk bepaald door de omringende golven. Hoeveel van de druppel werd dan door hem zelf bepaald en hoeveel door de omgeving?

En als je nu zo een serie neervallende druppels zou kunnen bevriezen, uit de lucht plukken, doormidden snijden en onder een microscoop leggen, dan zou je onderling toch een paar verschillen kunnen zien, zo stelde Bob zich het voor. Alle druppels hadden binnenin dezelfde kern van zuiver water. Maar rond die kern was er dan een kring van vervuild water. Overtollig afzetsel dat werd meegesleurd. En bij sommige druppels was die vervuiling groter dan bij anderen.

Het was die overtollige bagage die we allemaal verzamelen doorheen onze levenswandel die ons in de weg komt te staan in gezelschap, alhoewel dat we daar onder eigenlijk allemaal gelijk zijn. Zo zag Bob het toch.

‘Ook een druppeltje bij de koffie, Bob?’. Hij schrok op uit zijn gepeins en glimlachte warm van ja.


Bron foto: http://www.tnplus.fr/wp-content/uploads/2014/04/rain-on-lake-14-1200×600.jpg

 

 

walgelijk blote tanden

Bob ging die zondag ochtend zijn zoon Lucas afzetten aan de bus. Lucas vertrok een weekje op zomerkamp en zag dat helemaal zitten. Bob zelf was nog behoorlijk moe. De avond ervoor waren ze op barbecue geweest bij vrienden. Te veel lekker eten en te veel lekkere wijn. ‘Every day I spend my time, drinking wine, feeling fine ….’ zo zong Rod Stewart in ‘In a broken dream’ en er draaide daar een verschrikkelijke rap-versie van op de radio de laatste tijd. Maar het gevoel van voldane moeheid hadden ze er niet uitgekregen, en hij voelde zich nu net zo.

Hij schreef zijn zoon in en overhandigde de koffer aan één van de moni’s. Lucas was op zijn gemak aan het tetteren met zijn beste vriend die mee was gereden in de wagen. Bob kende geen andere ouders daar, dus hij leunde loom tegen een boom, liet zich de schaduw welgekomen en wachtte geduldig af totdat de bus zou komen.

Hij stond daar stilletjes te kijken hoe andere gezinnen toestroomden om hun zoon of dochter in te schrijven, en er was iets dat hem ineens opviel. Al die ontblootte tanden. Het was weerzinwekkend. Het leek wel een surrealistisch ballet van valse gebitten die al klapperend door elkaar rondtolden.

Elke keer hetzelfde patroon: tanden bloot, mondhoeken omhoog en dan met opgewekte stem ‘Oh hallo! Hoe gaat het?!’ of iets in dien aard wanneer een koppel een bevriend koppel begroette. Maar na een minuut of zo stonden ze daar nog altijd met die tanden ontbloot, maar in plaats van te keuvelen stonden ze wat ongemakkelijk rond zich te kijken.

Hoe kan je nu tegelijkertijd zichtbaar op je ongemak zijn en toch blijven glimlachen? Bob besloot tot een klein experiment over te gaan. ‘Hallo, ik ben Bob, aangenaam. Is dit de eerste keer dat jullie meegaan met deze organisatie?’. ‘Oh hallo, ik ben Margriet, de mama van Zoë. Het is haar eerste keer op kamp. Ze was zo zenuwachtig vanochtend. Is het niet, schatje? Maar nu voelt ze zich al veel beter. En haar lievelings teddy beer is mee in haar rugzakje voor op de bus. Dat help altijd’.

En voorwaar, constant die blote-tanden glimlach. Er zat geen énkel element van humor in die paar zinnen. Hij kende Margriet niet tot dan, dus er was ook niet direct een reden voor een warme lach van herkenning. Waarom dan toch?

‘Beste ouders, de bus gaat zo vertrekken, jullie kunnen jullie kapoenen nog een laatste knuffel geven en dan zijn wij op weg naar spannende avonturen!’, riep de hoofdmoni met hoge stem en ook weer die tanden bloot. Hij gaf nog snel een dikke knuffel aan zijn zoon. Lucas stapte op de bus en zette zich aan het raam. Ondanks de eerdere uitgelatenheid stond zijn blik nu toch wat triestig.

Wuiven.

Staren.

En dan is de bus de hoek om en weg.

De mama’s en papa’s rijden met één kind minder de rest van hun zondag tegemoet.

Het verlate plein blijft achter in dieselstank die straks ook weer is vervluchtigd, net zoals de geforceerde opgewektheid dat ook al deed.

En de blote tanden hebben zich teruggetrokken achter de lippen.


bron foto: http://www.express.co.uk/news/nature/558122/Black-macaque-smiles-for-Bob-Hadfield-at-Chester-Zoo