nu is mijn kat ook al fundamentalist!

‘Zij die weten dat ze niet weten’. Het is de zin die de afgelopen dagen door mijn hoofd doolde. Vandaag ben ik dan maar eens gaan zoeken waar ik die opgepikt heb, en ik vond twee referenties, naast heel veel andere ‘leuke’ quotes over kennis op deze site. De eerste referentie is naar een oud (naar verluid Arabisch) gezegde:

‘There are four kinds of people, three of which are to be avoided and the fourth cultivated: those who don’t know that they don’t know; those who know that they don’t know; those who don’t know that they know; and those who know that they know.’

Nu, deze eerste referentie lijkt een voorkeur aan te geven voor de laatste groep van mensen, de wijze mensen die weten dat ze weten. Deze interpretatie van de spreuk wordt meer expliciet in volgende bewerking ervan, van een zekere Lady Burton (ik ken deze dame zelf niet):

‘Men are four:

He who knows not and knows not he knows not, he is a fool—shun him;

He who knows not and knows he knows not, he is simple—teach him;

He who knows and knows not he knows, he is asleep—wake him;

He who knows and knows he knows, he is wise—follow him!

Dit was zéker niet datgene waar ik op zoek naar was. Maar een beetje later kwam ik dan uiteindelijk het volgende tegen:

‘As for me, all I know is that I know nothing

Deze uitspraak wordt vaak toegewezen aan Socrates, maar of dit waar is, is zelfs al voer voor discussie voor deskundigen terzake, die het dus wél weten (zie bijvoorbeeld hier). Wat mezelf betreft, past deze visie perfect in het rijtje van ‘ken jezelf – waar ook ‘The Matrix’ expliciet naar verwijst wanneer Neo het Orakel bezoekt is –  ‘alles verandert’ en ’je stapt geen twee keer in dezelfde rivier’; het geeft allemaal uitdrukking aan de onoverkomelijke onmacht om voor ons mensen iets te gronde te begrijpen.

Wat nu wel ‘grappig’ is, is dat voor die groep van mensen die de eerste spreuk aanhangen de tweede groep dan wel niet als onnozel maar dan toch wel als onwetend wordt beschouwd, en als goed menend mens moet je hun dan maar helpen en onderrichten: laat ze het licht zien!

Is dat dan het kenmerk van die zékere kennis? Dat je daarmee herkent wat niet als kennis kan bestempeld worden, en dat je daardoor ook mensen kan indelen in onwetend, dom, slapend of wijs? Als dat zo is, dan zijn het enkel deze wijze mensen die in staat zijn om die indeling op een correcte wijze te maken. Hopelijk zijn deze wijze mensen dan wijs genoeg om zich niet te zondigen aan onwijze en voorbarige indelingen; hopelijk is er ook een soort van ‘certificaat’ van wijsheid, overhandigd door een college van wijzen en toegekend na een welbepaalde proeve van wijsheid.

Maar wie zal dan de eerste (groep van) wijze(n) zijn die de andere wijzen kan (h)erkennen? Op welke basis zal deze eerste wijze zich beroepen om zijn wijsheid te staven? Ja, met dit soort vragen is het wel duidelijk dat ik geen kandidaat ben. Maar deze onoplosbare eis naar verantwoording van wijsheid, de paradox van waarheid, doet me denken aan deze magistrale cartoon van Franquin over de paradox van de doodstraf.

doodstraf leidt tot genocide ... met uitzondering van rechter en priester

‘Eerste toepassing van doodstraf leidt tot genocide … met uitzondering van verbijsterde rechter en priester’

Humor, waarheid, waarden en geweld waren deze week ook erg actueel en met elkaar verweven in de gebeurtenissen in Parijs. Welnu, humor. Humor is, toegegeven, een rekbaar begrip, maar het is niet omdat er gelachen of uitgelachen wordt, dat we over humor kunnen spreken. Wat ik zelf wél grappig vond was een reactie op de fundamentalistische terreur van onze eigen Vlaams Minister President: “Als je echt [de] fundamenten van deze samenleving niet aanvaardt, […], dan hoor je hier niet”. Door het vooropstellen van eigen onwrikbare waarden en waarheden, wordt het ene fundamentalisme verdedigd ten nadele van het andere. Het is alsof je zegt ‘ik ben fundamenteel tégen fundamentalisme’ zonder te beseffen dat die uitspraak al een interne tegenstrijdigheid is. En dat is dus wat ik grappig vind, waarvoor dank Meneer Bourgeois.

Wat mij daarentegen wél verontrust is dat dit fundamentalistisch denken zich nu ook richt tot onze huisdieren. Onze eigen kat, Tigra, was vroeger een gelukkige volgeling van Whiskas, maar wordt door hun nu als afvallige beschouwd na haar bekering tot Royal Canin. Tigra is zelf actief binnen de splinter groep die zich uitsluitend voeden met het merk ‘Demanding’ (veeleisend, waar halen ze het?) van Royal Canin. Whiskas wijst in een reactie erop dat niet veel goeds verwacht kan worden voor katten vanwege een organisatie die in haar naam naar honden verwijst (nvdr.: canis is hond in het Latijn). Wijzelf hebben Tigra dit ook al vele malen proberen duidelijk maken, die ‘veeleisende’ zakken voer zijn ook zot duur! Ze blijft echter onwrikbaar in haar overtuiging van haar gelijk, en na haar zelfopgelegd martelaarschap tijdens een drie uur durende hongerstaking zijn we dan uiteindelijk maar gewricht voor de terreur van haar miauw.

Absurditeit is waarheid gespiegeld in de onverschillige werkelijkheid

annex-chaplin-charlie-modern-times_01-banner“Het verdorven vennootschap” van Philip Blom (uitgeverij De Bezige Bij, vierde druk Augustus 2011) is een opmerkelijk boek. Opmerkelijk door de vlotte stijl waarmee het verhaal wordt gebracht rondom de ontstaansgeschiedenis van de stromingen binnen de verlichting, waarbij de filosofische standpunten worden geplaatst in hun historische context en waarbij we als het ware meekijken over de schouders van de historische figuren met hun standpunten. Opmerkelijk omdat de vragen die die filosofen toen stelden vandaag de dag nog even actueel blijven. En tenslotte opmerkelijk door de manier waarop dit werk zo persoonlijk aanvoelt, alsof de auteur afwist van mijn queeste (zie inleiding op absurdistan) en daarom vele jaren geleden aan dit boek begon. Dat lijkt op het eerste zicht absurd, maar is het misschien wel niet als je ziet dat grote recente denkers als Goethe, Marx, Freud en Nietschze dit verlichtingsdenken voortzetten[i] en dat het dus waarschijnlijk breed maar misschien eerder ongemerkt voortleeft, althans ongemerkt voor mijzelf.

Ik kan onmogelijk recht doen aan dit boek, met zijn 444 pagina’s, in deze korte beschrijving van mijn beleving ervan, en beperk mij daarom bewust tot de hoofdstructuur zoals ik[ii] die  zie. De bindende kracht achter het verhaal is baron Thiry Holbach. Hij was een welgestelde Duitse aristocraat die na zijn opleiding in Leiden de studentikoze avonden van dialogeren die hij daar beleefde wou voortzetten in het mondaine Paris waar hij nu woonde. In die tijd, rondom 1750, was het gebruikelijk om salons te organiseren waarbij er uitgebreid werd getafeld, inclusief genereus geschonken aangepaste wijnen, en waarbij ondertussen onder de kundige leiding van de gastheer of gastvrouw levendige debatten werden gehouden. Het salon van Holbach zou berucht worden als de ontmoetingsplek voor de vrijgevochten geesten van hun tijd, met grote namen als Rousseau, Hume, Grimm en Diderot.

De gespreksonderwerpen van het salon van Holbach waren steevast de verwerping van het geloof (atheïsme) en het bespreken van een nieuw maatschappelijk model dat redelijk en rechtvaardig moest zijn. Op dit soort gesprekken stonden in die tijd zware (gevangenis) straffen, maar de groep rondom Holbach ging zelfs nog een stap verder en publiceerde ook anoniem een reeks pamfletten om de lichtende vlam van de rede door te geven. ‘Sapere aude’[i] was het motto dat de groep belichaamde, en één van haar leden, Diderot, begon daarvoor aan een ongezien karwei dat een kwart eeuw van zijn leven zou innemen, om een encyclopedie uit te brengen. Een primeur voor deze tijd was dat de encyclopedie gesorteerd was volgens het alfabet, waardoor de volgorde van de thema’s niet werd bepaald door de gangbare maatschappelijke geplogenheden (eerst de kerk, dan het koningshuis, …). De encyclopedie zou niet alleen kennis en wetenschap naar iedereen brengen die zich deze uitgave kon veroorloven, toch nog altijd een jaarwedde voor een meester-ambachtsman[ii], maar zou vooral ook erg kritische omschrijvingen over geloof en overheid delen zodat de lezer de stem van de rede kon ervaren en tot eigen inzichten werd aangezet.

Naast Holbach en Diderot krijgt ook Rousseau heel wat aandacht in het relaas, maar het is vooral de breuk die uiteindelijk optrad tussen de filosofen rondom Holbach en Rousseau die veel aandacht krijgt. En het is vooral deze breuklijn die ik hier verder wil belichten. De sterke afkeer van het kerkinstituut en het groeiend inzicht uit de wetenschap met de rede als haar fundament maakte deze laatste tot een ideale kandidaat vervanger voor een nieuw wereldbeeld. De uitwerking van dit nieuw rede-centrisch wereldbeeld leidde echter tot drie fundamenteel verschillende stromingen: romantisch[iii] deïstisch (Rousseau), materialistisch[iv] atheïstisch  (Holbach) en radicaal nihilistisch[v] (Hume) met als fundamenteel verschil het dogma voor zingeving: is het god die zin brengt, de rede of is er gewoonweg géén zin? De eerste keuze is eigenlijk redelijk conservatief, de tweede is gematigd en vervangt een oud dogma door een nieuw dogma[vi] maar eigenlijk is alleen de derde keuze diegene die werkelijk baanbrekend is. Alhoewel, baanbrekend? Heraclitus verkondigde al in 500 voor onze jaartelling over de immer veranderende natuur der dingen (‘ta panta rhei’) waarmee de hoop ooit stabiele onderbouw voor zingeving te vinden van weinig realisme getuigt[vii].

Dat deze drie posities naast elkaar bestaan is begrijpelijk. De conservatieve positie brengt rust[viii] en zekerheid[ix] doordat de dingen die je doet passen binnen een grotere orde maar het maatschappelijk kader legt de individuele vrijheid wel sterk aan banden. De gematigde positie komt in opstand tegen deze onderdrukking en legt de klemtoon op waarheid door eigen ervaring en koppelt individuele zingeving aan maatschappelijk nut[x] (democratie, vooruitgang, welvaart). De radicale positie stelt de rede[xi] zélf in vraag[xii] gezien de onvolmaaktheid van de zintuigen en de allesbepalende invloed van onze vorming[xiii] en daardoor kan deze positie ook geen stichtend verhaal beloven. De radicale positie toont alleen de gitzwarte gapende kloof van het niets waardoor je al snel geneigd bent[xiv] op je schuchtere schreden terug te komen naar de conservatieve of gematigde positie. En diegene die zich in de conservatieve positie onderdrukt voelt en in de radicale existentieel benauwd, ziet zich genoodzaakt tot één van de varianten van de gematigde positie te wenden. Deze persoon zal alle kwaad van de wereld projecteren op die instituten die hij ervan verdenkt onrecht in stand te houden en die mensen beklagen die het licht niet willen zien[xv]. Het is in de gematigde positie dat de huidige belofte ingesloten ligt van persoonlijke groei ten dienste van het algemeen belang[xvi] en de zin die daaruit voortvloeit (zie ook de behandeling van meritocratie in deze post).

Dat mensen tussen deze drie posities zijn verdeeld is ook begrijpelijk als je volgende stellingen aanneemt. Veel mensen willen[xvii] of kunnen[xviii] niet kritisch denken; daarom hebben zij nood[xix] aan een absoluut zingevend (scheppings) verhaal. Anderen willen wél kritisch denken en alles zelf begrijpen; daarom hebben zij nood aan een rotsvast geloof in de onfeilbare rede maar ook in een aanvullend stichtend[xx] principe als de vooruitgang[xxi]. Beide groepen maken zich door hun zelfopgelegde dogma’s ideale volgelingen voor machtssystemen[xxii] bestuurd door een cynische[xxiii] minderheid. Beide groepen zullen hun dogma’s vaak zien botsen op de onverschillige werkelijkheid en daardoor altijd onderhuids blijven twijfelen[xxiv][xxv][xxvi]. En dan rest er een derde minderheidsgroep, aan de rand van, maar niet echt buiten het (machts)systeem, ontdaan van alle illusies[xxvii][xxviii] die aanvoelt dat er een noodzakelijk kwaad van onderwerping en existentiële onrust lijkt te horen bij elke georganiseerde samenleving[xxix][xxx]. Elk organiserend principe (zin) zal zich in de spiegel van de onverschillige werkelijkheid immers tonen als absurditeit (onzin).

[i] Pg 120: ‘Durf te weten’

[ii] Pg 327

[iii] “[…] de Romantiek, met haar verering van het drama van het individu, van innerlijke beroering en transformatie, en van het belang van de natuur als schatkamer van de grote, onuitsprekelijke Waarheid die taal en analyse te boven gaat. Wat [Rousseau] in feite doet, is theologische ideeën omzetten in seculiere taal”, Pg 275 en 276

[iv] ‘dogmatisch’ rationeel?

[v] “niets [is] zeker, afgezien van wat we uit observaties kunnen afleiden, en als die stroom indrukken en ideeën het enige is wat we kunnen weten, dan bestaat ook het ‘zelf’ niet en is er alleen sprake van een achtergrondruis van perceptie en onderling verbonden gedachten die overkomt als een samenhangend wezen dat bestaat in de tijd”, Pg 204, toegeschreven aan David Hume

[vi] “Het antischristelijk standpunt van Holbach en in zekere mate zijn vrienden was in politiek opzicht radicaal en moedig, maar in feite verving het het geloof in religie door geloof in wetenschap”, Pg 209

[vii] Tenminste, als je zijn stelling gelooft en ook consequent doortrekt.

[viii]  “[We zijn] buitengewoon narcistisch: we kunnen gewoonweg niet geloven dat de wereld waarin wij leven ook heel goed zonder ons kan, een dat we niet het doel van de schepping of het middelpunt van het universum zijn.”, Pg 225, toegeschreven aan Holbach

[ix] “God is een logische extrapolatie van onze drang om reden en oorzaak te begrijpen […]”, Pg 161, toegeschreven aan Diderot, geïnspireerd door Spinoza

[x] “Mensen konden gewoon niet aanvaarden dat er wel eens geen God zou kunnen zijn, want dat zou betekenen dat het leven niet inherent zinvol was. […] De vrienden van de rue Royale namen zich voor om de confrontatie met deze ultieme leegte aan te gaan, maar niet voor lang. […] Gelukkig leven, goed leven, hield niets minder in dan hartstochtelijk leven en daarbij alle mogelijke soorten genot verwezenlijken. Maar wel binnen een gemeenschap, waardoor je ook andere levens verrijkt en zelf zo weinig mogelijk schade aanricht”, Pg 265, toegeschreven aan Holbach

[xi]  “En als onze rede niet cartesiaans en objectief is, maar deel uitmaakt van onze ‘organisatie’ […]?”,Pg 335, toegeschreven aan Diderot

[xii]  “Als, zoals Hume zei, het nu eens zo was dat het rationele discours niet meer was dan het in officeel gewaad hullen van de persoonlijke smaak?”, Pg 330

[xiii] “Maar hoe kan een filosoof aan waarheidsvinding doen terwijl hij alleen beschikt over de taal van gewone mensen, die bezwangerd is met bijgeloof en de taal van de abstractie, die geen inhoud heeft? […] Als communicatie nu eens geen manier was om tot de waarheid te komen, maar een web van manipulatie waaruit je niet kunt ontsnappen?”, Pg 246 en Pg247, toegeschreven aan Diderot

[xiv] “[…] niemands constitutie [is] bestand tegen […] radicale twijfel.”, Pg 201, toegeschreven aan Rousseau

[xv] “de Franse filosofen […] ‘lachten om de scepsis van Hume, [en predikten] de principes van het atheïsme met de onverdraagzaamheid van dogmatici en [bejegenden] iedereen die wel geloofde met hoon en verachting”, Pg 211, toegeschreven aan Edward Gibbon

[xvi]  “Vanuit dit utilistisch perspectief wordt wat ‘goed’ is niet bepaald door een goddelijk edict, maar is dat ‘wat werkelijk en voortdurend nuttig is voor individuen die samen een maatschappij vormen’, en  dus is alles ‘slecht’ wat die individuen schaadt.”, Pg 229, toegeschreven aan Holbach

[xvii]  “Gewone mensen geloven alles […] omdat ze lui zijn en geen zin hebben in het kritisch tegen het licht houden van hun overtuigingen […]”,Pg 81, toegeschreven aan Bayle

[xviii] “[…] [er is een] kleine groep mensen die willen denken en daartoe in staat zijn”, Pg 71, citaat van La Mettrie

[xix]  “Mensen die ‘van nature bijgelovig’ [zijn], [hebben] nu eenmaal een fetisj nodig”, Pg 156, toegeschreven aan Diderot

[xx]  “Door deze vrijwillige onderwerping aan de algemene wil verandert het egoïstisch dier dat de mens is in een nobeler, moreel en hoogstaander wezen.”, Pg 283, toegeschreven aan Rousseau

[xxi]  “Hume bespotte ietwat onterecht het blijkbaar onuitputtelijke optimisme van zijn vrienden, die beleven geloven ‘dat de maatschappij in staat is om voortdurend verder te gaan op de weg naar volmaaktheid’, ook al waren er aanwijzingen dat die vooruitgang uiterst beperkt wat.”, Pg 211

[xxii] “’Het gezag heeft belang bij het handhaven van de traditionele manier van denken. De vooroordelen die het nodig denkt te hebben voor het handhaven van zijn macht, wordt met geweld kracht bijgezet, en dat is nooit rationeel.’”, Pg 230, toegeschreven aan Holbach

[xxiii] “De enige stabiele maatschappij was die waarin de verlichte elite met ijzeren vuist regeerde over de grote massa van het domme plebs”, Pg 298, toegeschreven aan Friedrich Melchior Grimm

[xxiv]  “God is een logische extrapolatie van onze drang om reden en oorzaak te begrijpen […] als God alleen maar noodzakelijkheid is, de legitieme loop van de natuur, is het concept in feite overbodig. Wat dan resteert, is de noodzakelijkheid zelf, die de wereld stuurt, maar door niemand volledig kan worden bevat.”, Pg 161, toegeschreven aan Diderot, geïnspireerd door Spinoza

[xxv]  “La Mettrie […] had niet meer gedaan dan de moraliteit van het materialisme tot het uiterste door te voeren. Er was alleen maar genot, al het andere was afleiding, illusie of hypochrisie. […] voor de scherprechter die de natuur was, kon geen moraal standhouden anders dan die van de eigenliefde (en in het verlengde daarvan zelfbehoud).”, Pg 264

[xxvi] “Is de mens een machine, zoals La Mettrie had gesteld, net zomin verantwoordelijk voor zijn handelingen als een schaakautomaat? […] Als evolutionist en materialist is [Diderot] een voorloper van Darwin, alleen kon hij zich nooit van ganser harte achter dit standpunt scharen. Hij wilde de mogelijkheid van een persoonlijke keuze en van goedheid openhouden, naast natuurlijke krachten die van buitenaf op ons wezen inwerken.”, Pg 332

[xxvii] “Hume […] had de menselijke identiteit teruggebracht tot een illusie, ontstaan uit zintuiglijke waarneming en gewoonte.”, Pg 210

[xxviii] “[…] [er is] geen doorslaggevend bewijs dat er iets bestaat buiten onze zintuiglijke waarneming, het is evenzeer onmogelijk te bewijzen dat het niet bestaat. […] De ware filosoof kan dus redelijkerwijze eigenlijk alleen een agnost zijn”, Pg 207, toegeschreven aan David Hume

[xxix]  “Diderot was er net als veel van zijn tijdgenoten van overtuigd dat de democratie in grote samenlevingen waarschijnlijk niet te verwezenlijken was. Daarnaast was hij uiterst sceptisch over macht. […] Macht corrumpeert […] en absolute macht corrumpeert absoluut.”, Pg 302

[xxx] “Maatschappelijke regels waren er voor het gemenebest. Als ze daar niet voor zorgden, waren ze overbodig, en waren heersers dat ook. Er was niet één groots principe, oude traditie of trots geloof dat zich aan deze simpele test kon onttrekken. Maar Diderot besefte dat er geen eenvoudige oplossing was voor alle kwalen die de wereld teisterden. Hij wist niet of een republiek wel kon werken in een groot land, dat vooral werd bevolkt door ongeletterde boeren.”, Pg 373

de duisternis van de verlichting

Ik heb zopas ‘De neoliberale waanzin’ (Paul Verhaeghe, 2012, VUBPRESS) uitgelezen, met als ondertitel ‘Flexibel, efficiënt en … gestoord’. Het is een werk dat aanzet tot nadenken. De vraag die mij bij aanvang van het lezen een tijdje vergezelde was of absurditeit niet een spiegel was (zie bijvoorbeeld “Absurditeit is inderdaad een kwestie van perspectief” in de post “Smakelijk absurd”). En al vanaf de inleiding wordt de relatie gelegd met de eigen identiteit en ons mensbeeld (“de spiegel die ons voorgehouden wordt”[i]) dat hiermee verband houdt.

De centrale stelling[ii] van het boek is dat dat huidig mensbeeld, de huidige cultuur (wetenschap, onderwijs, media, zorgsector), neoliberaal[iii] is. Dit neoliberalisme is gebouwd rondom de principes van de meritocratie[iv], die vrijheid belooft voor elkeen (geen inmenging) en extra inzet éxtra beloont, en daardoor ook belooft om iedereen gelijke kansen te geven. “Samen met het idee van de maakbare mens is het idee van vrijheid de belangrijkste leugen van vandaag”, zo lezen we echter in de conclusie[v]. Een leugen, omdat “[een] kapitalistische meritocratie [stil valt] op grond van de patrimoniumerfelijkheid, een onderwijsmeritocratie op grond van sociale erfelijkheid […]”[vi]. Een leugen, omdat “[…] het idee dat iedereen start met gelijke kansen een illusie [is].”[vii] en dat “[…] de verschillen bij de start het eindresultaat heel sterk bepalen”[viii]. “[…] [Het] idee van het zogenaamde ‘vrije’ individu met onbeperkte keuzemogelijkheden mits eigen inspanning [is] een van de grootste waandenkbeelden van onze tijd.”[ix]. En dat waanbeeld is de voedingsbodem voor de ogenschijnlijke welvaart paradox, “[…] nooit had de westerse mens het zo goed; nooit voelde hij zich zo slecht”[x].

Leugen. Waandenkbeeld. Paradox. Absurditeit. Cultuur. Spiegel. Identiteit.

Op de tast in de donkere kelder, spinnenwebben afvegend van mijn voorhoofd, vermoed ik de verbanden zonder ze precies te kunnen duiden. Maar wanneer je dan je hoofd keihard stoot tegen een muur, dan zie je niet wát er staat, maar je voelt het des te meer. En die spreekwoordelijke in duisternis gehulde muur blijkt de verlichting[xi] te zijn. De verlichting die het startschot gaf om het juk van de klassen maatschappij af te werpen: “égalité, fraternité, liberté!”. Die verlichting stroom kent “[…] een kritische en een constructieve zijde. De kritische zijde neemt het (geïnstitutionaliseerde) geloof en onredelijkheid op de korrel. De constructieve kant zoekt kennis (wetenschap) en nieuwe samenlevingsvormen met als idealen rechtvaardigheid en democratie[xii].” Welke periode hadden we ook al weer voor de verlichting? Precies, de ‘donkere’ middeleeuwen[xiii]. Uit die periode stammen termen als lijfeigenen, ongeletterdheid, inquisitie, kruistochten: onvrijheid van de meerderheid van de mensen met daarbovenop een onredelijk bewind waar de kerk (op zijn minst) mee wordt geassocieerd. Is er vandaag dan niet véél meer vrijheid en gelijkheid? Er zijn in ieder geval méér kansen, dat zal wel waar zijn. En er is altijd wel iemand die het heeft gemaakt met gelijkaardige start kansen als de jouwe, dus op basis daarvan kan je ongelijkheid niet volhouden. Maar is dat nu gelijkheid? “Tuurlijk, er zijn er 100 met dezelfde ambitie en er is plaats voor 2 van hen, dus ze hebben allemaal dezelfde kans.”, zo antwoord de ene. Waarop de andere vervolgt: “De 98 die hun ambitie niet waarmaken, danken dat enerzijds aan hun eigen inzet en anderzijds aan hun (on)geluk. Maar diegenen aan de top die de twee plaatsen uitschrijven hebben de échte kaarten in handen.” De ‘losers’[xiv] krijgen als verwijt van die top dat “[…] hun mislukking hun verantwoordelijkheid is[…]”[xv][xvi]

Die verschuiving van verantwoordelijkheid naar het individu om zijn eigen geluk waar te maken wordt al vanaf het begin aan onze kinderen bijgebracht in hun maatschappelijke vorming. Daar waar er vroeger een eerder autoritaire vorm van onderwijzen werd gehanteerd, moet de leerling zich vandaag beschouwen als een vrije ondernemer die zijn vaardigheden zelfstandig uitbouwt met behulp van anderen[xvii]. Wat hierdoor verloren is gegaan, is de vorming van kennis en cultuur, waarvan waarden en normen onderdeel uitmaken[xviii]. In de plaats “[is er] een nieuwe moraal met haar eigen hogepriesters […]. Het enige gebod is systematic effectiveness […]: meer winst op korte termijn.”[xix] Daarnaast is er ook een belangrijke ethische verschuiving: “[…] als we overal te horen krijgen dat succes de maatstaf is, wat malen we nog om maatschappelijke plichten?”[xx]

Naast de impact op het onderwijs van de meritocratie, toont ze ook in de zorgsector en de academische wereld hetzelfde patroon. Keer op keer leidt het onder cijfers brengen van de ‘merit’, ter bevordering van de effectiviteit, tot het wegfilteren van die zaken die moeilijk te becijferen vallen (esthetische kwaliteit, kwaliteit van kennis, kwaliteit van dienstverlening[xxi]), waardoor de gemeten kwaliteit verhoogt, maar de echte kwaliteit verlaagt en de diversiteit verdwijnt. Waardoor de “[kandidaat winnaars] beginnen te mikken op uiterlijke factoren, om toch maar als de beste over te komen.”[xxii]

Om terug te komen op de beginvraag: is absurditeit een spiegel? Het doet me denken aan de vraag: indien vissen taal kennen, hebben ze dan een woord voor water? Een vis die altijd door water wordt omgeven, beseft de aanwezigheid niet van dat water, het is te vanzelfsprekend (dat blub ik toch). Totdat die vis wordt opgevist en begint te spartelen op het droge. Dan pas zal hij, door het contrast, beseffen dat er ‘iets’ ontbreekt, en dan zal hij voor dat ‘iets’ een woord zoeken. Is onze cultuur voor ons wat het water is voor de vis?

Welnu, deze vis heeft zich terug in het water weten te spartelen, en herinnert zich pijnlijk het aas van de verlichting en de duisternis die ze blijkt te veroorzaken. De queeste (zie ook Is absurditeit uitroeibaar?) zet zich daarmee voort met het lezen van “Het verdorven vennootschap[xxiii].

[i] pg. 9

[ii] pg. 11

[iii] Het verschil met het klassiek liberalisme is dat de rol van de staat wordt geminimaliseerd (pg. 12)

[iv] “[…] loon naar werken, iedereen krijgt wat hij verdient, loontje komt om zijn boontje, zoals men zaait, zo zal men oogsten […]” pg. 13. “De macht (kratos) dankzij de inzet, de verdienste (meritos)” pg. 13

[v] pg. 39

[vi] pg. 38

[vii] pg. 14

[viii] pg. 15

[ix] pg. 15

[x] Pg. 8

[xi] Pg. 13: “Eigen capaciteit in combinatie met een volgehouden inspanning werden  de nieuwe criteria voor maatschappelijk success. Dit verlichtingsidee […]”

[xii]Bron: Wikipedia

[xiii] Strikt gesproken zou er tussen de verlichting en de middeleeuwen eerst de renaissance moeten geplaatst worden, maar zelfs in dat geval komen de middeleeuwen voor de verlichting, alleen niet nét ervoor. Hiermee lijkt mijn (artistieke) vrijheid gepermitteerd, maar ‘o sta op’ beter geïnformeerde lezer en vul mij aan waar nodig.

[xiv] Pg. 33 vermeld dat dit het voornaamste scheldwoord is vandaag de dag op scholen.

[xv] Pg. 38

[xvi] Pg. 40

[xvii] Pg. 32 en pg. 33

[xviii] Pg. 31

[xix] Pg. 40

[xx] Pg. 43

[xxi] Pg. 34

[xxii] Pg. 36

[xxiii] dat ook door Paul Verhaeghe wordt geciteerd op de laatste pagina, Pg. 44

the truth is out there

the truth is out there‘Love it. Change it. Leave it.’ Mijn vader kwam ooit thuis van een seminarie met dat adagio. Ik vond het in zijn beknoptheid erg aantrekkelijk. Je bent ofwel enthousiast over een situatie of je aanvaard dat er beperkingen zijn (Love it). In het andere geval, beslis je dat je deze strijd bewust wél zal aangaan en je tracht de zaken te veranderen (Change it). En als dat niet lukt, dan ga je ervan weg (Leave it). Nu, vele jaren later, kan ik maar moeilijk de bron van die spreuk achterhalen, maar ik ken er ondertussen een oudere variant van ‘Geef me de moed om te accepteren wat niet in mijn vermogen ligt, de kracht om alles te doen wat wel in mijn vermogen ligt, en de wijsheid om beide te onderscheiden’, dat ook wordt toegeschreven aan Epictetus.

Wat baten kaars en bril als de uil niet zien wil? Wat vermogen moed, kracht en wijsheid tegen absurditeit? Dat trio moet toch als winnaar uit de confrontatie komen, neen? Om dat uit te zoeken gaan we onze speurtocht naar de bron van absurditeit moeten verder zetten. De bron van onzin is zin. Als er geen zin bestaat, dan ook geen onzin. Wij, nerds, hadden dat al begrepen uit de eerste spreuk, waarin de drie ‘it’s uiteraard staan voor informatie technologie, wat een duidelijke verwijzing is naar booleaanse dualiteit. Aan. Uit. Zin. Onzin. Absurditeit.

Los van deze nogal brute redenering, lijkt absurditeit in ieder geval wél verband te houden met een botsing van zingeving van individuen, of die van een individu met die van een groep. En dit brengt mij terug naar het thema van absurditeit in het bedrijfsleven (zie ook de inleiding op absurdistan). Deze week zag ik een post voorbijkomen op facebook die voor mij past bij dit thema, van de hand van Paul Verhaeghe (Kunnen we als burgers de toekomst veroveren?). Een sleutel passage uit dit kort doch krachtig artikel: ‘[De] drang tot competitie zit zeker in ons, maar de andere kant ook: onze neiging om te delen, te zorgen voor anderen, te kiezen voor de groep. De uitdaging zit in een evenwicht vinden tussen de twee.’

Die gedachtegang vertoont een merkwaardige synchroniciteit met werk waarmee ik deze zomer in aanraking kwam. In juni nam ik deel aan een avond lezing en ochtend werkgroep rondom het thema ‘Quelle éducation pour les dirigeants futurs et actuels’, georganiseerd door Philosophie & Management. Ik was vooral verrast door de inzichten die Ellen O’Connor meebracht. Zij heeft zich doorheen haar carrière geïnteresseerd in de vraag welke de ‘klassieke werken’ zijn van het management denken. Ze heeft zich daarvoor vooral verdiept in de werken van Mary Follet en Chester Barnard. Deze mensen stonden aan het begin van het industrieel bedrijfs denken, en hadden enkel illustere voorlopers als Ford en Taylor. Maar het discours van bijvoorbeeld een Barnard is doorspekt van ethiek en zingeving. Organisaties bestaan bij de gratie dat werknemers ‘[accept] a common purpose, of communicating, and of attaining a state of mind under which there is willingness to cooperate’. Organisaties beogen namelijk een ‘purposeful change of the natural environment’ (bron: artikel van O’Connor)

Hoe ver staat deze gedachtegang niet van het hedendaagse korte termijn denken en haar exclusieve focus op het maximaliseren van de winst als vergoeding voor de investeerder? Hoe zijn we als maatschappij gestart met als doelstelling ons gezamenlijk efficiënt te organiseren zodat we voor elkaar kunnen zorgen om te eindigen in zielloze winst maximalisatie en enkel aan onszelf te denken?

‘The truth is out there’, herhaalde Mulders steeds in de X-Files. En als ik dan nog eens zie dat Paul Verhaeghe ook de metafoor van de kokende kikker (zie ook mijn eerdere post hierover) aanhaalt in een artikel over zijn boek ‘Identiteit’ is dat al voldoende reden voor mij om zijn boek ‘de neoliberale waanzin’ van dichtbij te kijken. Als de intensiteit van de synchroniciteit staat voor het potentieel om die ‘truth’ te vinden, dan kan het feit tellen dat de bel net nu aan de voordeur ging … want het was de levering van dat boek. Spannend.

How to boil a frog V4 by AngiWallaceB

smakelijk absurd

How to boil a frog V4 by AngiWallaceB

De expert” is een hilarische parodie op het soort absurd gedrag waaraan bedrijven zich (soms) schuldig kunnen maken. Het is een kortfilm van een zevental minuten waarin het begin van een opdracht van een klant aan een leverancier wordt getoond. De klant is vertegenwoordigd door de marketing verantwoordelijke en een designer, en de leverancier is er met een driekoppig team van de account manager, een project leider en de expert. Als er één ding is dat je moet doen vandaag, dan is het die film nú bekijken (mocht je hem nog niet kennen, anders ben je vrijgesteld). Nu we dat achter de rug hebben, kan ik het script even uit elkaar trekken en de clou delen.

Laten we eens op een rijtje zetten wat er gebeurt in dit verhaal. De oorspronkelijke opdracht, een strategisch marketing project voor de klant, is om 7 loodrechte rode lijnen te tekenen, sommigen met groene en sommige met transparante inkt. Bij navraag blijkt dat de opdracht gever niet weet waaraan de lijnen loodrecht moeten zijn (aan elkaar?), laat staan dat men twee loodrechte lijnen herkent als die worden getekend. Om die onwetendheid verder te illustreren wordt er een driehoek getekend door de klant als voorbeeld van wat de opdracht is. Maar dat zijn dus drie lijnen, geen zéven, waarvan er trouwens geen enkele een hoek van 90° heeft en het is bovendien getekend in blauwe inkt. Als er referentie wordt gemaakt aan de wetten van de meetkunde worden deze afgedaan als niet relevant. En ook het feit dat alleen rode inkt rode lijnen kan voortbrengen is een vaststelling die zonder gevolg blijft. De opdracht gever hanteert zich dus duidelijk van begrippen die ze niet begrijpt: het woord hiervoor is incompetentie.

Nu, dat kan geen probleem zijn, in een groep van vijf mensen kan dit gecompenseerd worden, en daarom doe je tenslotte ook beroep op experten ter zake, de leverancier in dit geval. Maar zowel aan de kant van de klant als aan die van de leverancier speelt naast incompetentie een tweede bepalende factor mee: onverschilligheid. Een gezonde reactie van de marketing verantwoordelijke zou zijn om samen met de designer de opdracht eerst intern verder te verduidelijken, in plaats daarvan wordt de leverancier onder druk gezet onder het mom van ‘wij zijn toch de klant!’. En dezelfde gezonde reactie van de leverancier zou zijn om aan te bieden de opdracht eerst samen helder te krijgen vooraleer verder te gaan, maar de accountmanager stuurt aan om de opdracht binnen te halen en ook de project leider noteert slaafs de opdracht zonder de haalbaarheid ervan te toetsen. Engagement zou inhouden dat men zich begaan voelt met de opdracht, dat men zich persoonlijk verbind met de opdracht, zowel voor de klant (“Ik wil dit.”), als voor de leverancier (“Ik begrijp dat, ik kan dat, ik zal dat doen.“). Zo gesteld verdienen beide partijen elkaar misschien wel, ze begrijpen er niets van en ze geven er niet om, dus ze zullen wel krijgen wat hun toekomt zeker? Door de onverschiligheid wordt de incompetentie weggemoffeld en zelfs aangemoedigd, zodat de oorspronkelijke opdracht wordt uitgebreid met één lijn in de vorm van een schattige kitten, en het opblazen van een rode ballon, ook in de vorm van een kitten.

Er is echter nog een derde bepalende factor in de dynamiek van deze vergadering, en dat is de expert. Wel, hij wordt in het begin van de vergadering als expert ‘rode lijnen’ voorgesteld, net nadat die term is gebruikt door de klant, en onze expert kijkt daarop zelf even verbaasd om direct daarna zijn gezicht plat te strijken en bevestigend te knikken. Hij is de enige persoon die geduldig blijft proberen om de opdracht te verduidelijken. Hij begint met een duidelijk en overtuigd “neen, dit is niet mogelijk”. Maar dit wordt weerlegd door de project leider die verduidelijkt dat een expert dit wel kan, en hij is nu eenmaal de expert. Dan probeert mij het met humor – hij ziet zelf de ernst van het probleem nog niet in – en grapt dat voor kleurenblinden groene lijnen geen verschil zullen uitmaken maar dat het doelpubliek van de klant toch niet 100% uit kleurenblinden zal bestaan. Hierop antwoord de marketing verantwoordelijke zonder verpinken met “het is dus mogelijk?”. Hij tekent een voorbeeld van loodrechte lijnen, hij haalt meetkunde aan, hij legt uit dat een kitten geen rechte lijn is, hij geeft niet op. Totdat hij de uitzichtloosheid van de situatie inziet en de rol aanneemt die hem wordt opgelegd en verklaart “natuurlijk kan ik dat, ik kan alles, ik ben de expert”.

De expert is als de enige radeloze kikker in het traag opwarmend water die merkt dat het sebiets gaat koken. ‘Bwwurp, bwwurp?’ vraag hij aan zijn mede kikkers, die allemaal op hun rug drijven met een zonnebril op. Hij is ook de enige met een boek in zijn hand, zo merkt hij. En hij heeft ooit gelezen over een berucht experiment waarin ze een kikker in een kookpot gevuld met lauw water staken en traag de temperatuur tot het kookpunt opvoerden. De kikker werd doodgekookt omdat hij door de trage verandering in temperatuur nooit uit de aangenaam warme pot sprong.

Als hij daar over begint, worden zijn mede kikkers boos. “Warempel! Kan je niet wat positiever zijn, en je steentje bijdragen?” Dat experiment, is dat niet eerder een ‘urban myth’ (en dat lijkt inderdaad zo te zijn)? En zelfs, als het waar was, waarom denkt hij dat zij in een soortgelijke situatie zaten?

Omdat hij blijft aandringen, tot bij de hoofdkikker, vraagt deze laatste het aan de kampioen vliegen vanger omdat die regelmatig uitspraken doet over de relatie tussen het weer en zwermen van vliegen. Daarmee, wordt er gesteld, is hij expert terzake inzake zijn vraag. Als hij dat hoort, denk hij alleen nog maar ‘hunk?’. De kampioen twijfelt echter geen seconde, zo zegt hij terwijl hij strak in de ogen van de hoofdkikker blijft kijken, dat er “geen vuiltje aan de lucht” is. Gewoon een wat milde herfst. “Maar we zijn in de winter!”, antwoord onze jammerende kikker nog, als iedereen alweer weg zwemt.

‘Bwwurp!’.

Kikkerbilletjes met look, echt zo een typisch gerecht dat vroeger werd gegeten als we op een zondag middag in de Ardennen gingen wandelen. Dus voor die ene kikker lijkt de zaak absurd, maar voor onze zondag wandelaar ligt het helemaal in de lijn van de verwachtingen.

Absurditeit is inderdaad een kwestie van perspectief. Laat het smaken!

Is absurditeit uitroeibaar?

Absurd noemen we dat wat onzinnig is, ongerijmd of onlogisch. Maar wie bepaalt er nu of iets al dan niet absurd is? Kan één persoon in een groep roepen dat iets absurd is, als de rest van de groep hier niet mee akkoord gaat? En wat als die persoon het absurde uitschreeuwt en daarna gewoon weer verder gaat met wat hij deed nét voor zijn uitbarsting? Is dat dan ook niet absurd? Want dat maakt het absurde tot iets normaal, iets aanvaardbaar. Kan je inderdaad iets dat absurd is, dat niet logisch is, dat indruist tegen jouw zin van de zaken, aanvaarden en daarmee (een deel van) jouw zingeving opgeven?

Je kan je zelfs afvragen of er wel zo iets kan bestaan als absurditeit. In het voorbeeld van de roeper en de groep, als de groep inderdaad een handeling doet die indruist tegen een gezamenlijke afspraak van de groep (doelstelling, project plan, gedeelde waarde, …), dan kan je oordelen dat ofwel de groep absurd handelt ofwel dat de groep handeling de enige echte waarheid van de groep vertegenwoordigt en niet langer die eerdere afspraak. In die laatste lijn van redeneren wordt absurd iets dat enkel in ‘the eye of the beholder’ bestaat en niet voor de groep na diens handeling. Machiavelli vermelde in dit verband iets interessant “[de] weinigen durven niet in te gaan tegen de mening van de velen” en ook recent onderzoek bevestigt die stelling van aangeleerde hulpeloosheid van groepen. Michael Palin, één van de vermaarde leden van Monty Python verwoordt het als volgt “[…] the world […] is an absurd and extraordinarily silly place, with everyone taking themselves very seriously”.

Dus ik wil hier een lans breken voor elke vermeende vorm van absurditeit en die ten gronde belichten, intens, traag, totdat alle schaduwen ervan zijn onderzocht. Omdat het moed vergt om dat gevoel van absurditeit vol te houden en niet te zwichten voor de groepsdruk. En ook omdat los van alle intellectuele of emotionele ongemakken die absurditeiten met zich mee kunnen brengen, ze doorgaans onmiddellijk herkenbaar en een bron voor humor zijn. Het soort humor waar je van lacht tot je buikpijn hebt. Dat soort humor. De goede!

Een voorbeeld, zo herkenbaar voor mij en daarom zo hilarisch: “Tegen een vergadering die elk stapje van een project wil bespreken, zullen [de leidinggevenden] zeggen: ‘Op dit niveau ga ik me niet met de zaken bezighouden’, of: ‘Jullie zien ook altijd problemen.’ En vervolgens hameren ze opgewekt een veel te strakke planning af, waar ze zich later, in een eindeloos durende vergadering, weer vreselijk over gaan opwinden.” (Vergaderen? Niet doen!, Ellen de Bruin, business contact 2014, pg. 97)

Absurditeit en de spanning die het genereert kan echter ook leiden tot gevoelens van frustratie, zo werkt het alvast soms bij mezelf. Ik kan mijn eigen torenhoge frustratie herinneren van de vorige regeringsvorming (2010-2011), die ik dagelijks volgde op de radio, televisie en in opinie stukken in de betere kranten. Tot de dag dat ik de ‘surplace’ van zowel de formatie als van de verslaggevers zo grondig beu was dat ik gewoonweg ben gestopt met het nieuws zo op de voet te volgen. Het feit dat ik het nieuws niet meer volgde heeft de regeringsvorming niet bespoedigt, net zomin als mijn eerdere interesse dat wel had gedaan; de regeringsvorming en het politieke commentaar daarover waren blijkbaar volledig onverschillig voor mijn interesse. En toch winde ik mij op over de situatie. Nu goed, sindsdien volg ik het nieuws vanop afstand door af en toe de krantenkoppen online diagonaal te bekijken. En voor mij was dat een juiste beslissing, omdat ik mijn aandacht en energie beperkte tot mijn eigen invloedssfeer.

Ik zal mijn belichting van absurditeit daarom ook richten op mijn directe dagelijkse omgeving, het gezin, de familie, de vrienden, film, literatuur en muziek maar voornamelijk de werkplek als onuitputtelijke bron van inspiratie. Als ik op die manier naar mijn verzameling management boeken kijk aangeschaft in de afgelopen jaren, dan merk ik inderdaad een ‘revolutionaire fractie’: tegendraadse werken die mij steeds opnieuw lonkten, verscholen tussen de meer gangbare werken. De top 10 van deze fractie heeft titels als ‘The outer limits of reason’, ‘On Bullshit’, ‘How powerpoint makes you stupid’, ‘The neurotic organisation’, ‘The denial of death’, ‘Flawed advice and the management trap’, ‘De managementmythe’, ‘Business exposed’, ‘De logica van onzekerheid’ en ‘Vergaderen? Niet doen!’.

Telkens weer opnieuw werd ik aangetrokken naar andere verklaringen dan de meer gangbare. Telkens weer opnieuw ging ik op zoek naar betere antwoorden die ik telkens weer vergat, als ik ze al had gevonden. En deze queeste zal ik nu opnieuw opnemen, ridderlijk, onvermoeid, zonder hoop op succes maar wel overtuigd van haar noodzaak. Ik schrijf ridderlijk maar de geschiedenis zal oordelen over het niet eerder ridderlijk is in de zin van Don Quichote.

Onvermijdelijk brengt me dat tot Camus en diens ‘Mythe van Sisyphus’ (vrijzinnige bespreking, christelijke bespreking, maçonnieke bespreking). Sisyphus werd veroordeeld door de goden om tot in de eeuwigheid een rots omhoog te duwen op een berg. Eens de rots aangekomen aan de top, dondert ze echter vanzelf naar beneden, en moet Sisyphus zijn taak van vooraf aan starten: Sisyphus als metafoor voor zinloze, absurde arbeid. En toch besluit Camus zijn behandeling met de opmerking dat Sisyphus gelukkig moet voorgesteld worden, wanneer hij naar beneden slentert om zijn rots te gaan zoeken in het dal. Camus stelt namelijk dat we allemaal voor drie keuzes staan: ons overgeven aan een goddelijke macht als we zingeving verlangen, ons van ons leven beroven als we geen zingeving hebben gevonden of als laatste, zijn eigen keuze, de absurditeit (zinloosheid) moedig omarmen. Als hij gelijk heeft, dan is mijn queeste van vooraf aan verloren, dan is deze queeste mijn eigen rots. Het zij zo, laat maar rollen.